De Koran

In de naam van Allah, de Barmhartige de Genadevolle

De Islam als godsdienst is superieur aan een andere godsdienst; in zoverre dat deze religie het geluk in een mensenleven waarborgt. Voor Moslims is de Islam een geloofssysteem met morele en praktische wetten met de Koran als bron;

God, moge Hij verheven worden, heeft gezegd: “Voorzeker, deze Koran voert tot datgene wat juist is [17,9]. Hij heeft ook gezegd; Wij hebben u het Boek nedergezonden, alles verklarend”. [Koran 16:89].

Deze verwijzingen lichten talrijke verzen (ayat) van de Koran toe met vermelding van de principes van het godsdienstige geloof, morele deugden en een algemeen rechtssysteem dat alle aspecten van het menselijke gedrag regeert. Een overweging van de volgende onderwerpen moet men toelaten om te begrijpen dat de Koran een uitvoerig programma verstrekt van handelingen voor het mensenleven.

De mens heeft geen ander doel in het leven dan het streven naar geluk en vermaak, dat op dezelfde wijze als liefde voor gemak of rijkdom tot uiting komt. Hoewel sommige individuen dit geluk schijnen te verwerpen, door bijvoorbeeld hun leven met zelfmoord te beëindigen, bevestigen zij op hun eigen manier dit principe van geluk; door op zoek te gaan naar een einde aan hun leven of materiële genoegen, vergen zij nog steeds hun eigen persoonlijke keus tot wat geluk voor hen betekent. De menselijke handelingen worden daarom grotendeels geleid door de perspectieven op geluk en welvaart, die door een bepaalde opvatting worden vertoond; ongeacht of die opvatting waar of vals is.

De menselijke handelingen in dit leven worden geleid door een specifiek plan of programma. Dit feit is duidelijk, hoewel het soms door zijn eigenlijke vertoning wordt verborgen. De mens handelt volgens zijn wil en wensen en weegt ook de noodzaak van een taak af vóór hij het gaat ondernemen. Hierbij wordt hij bevorderd door een inherente wetenschappelijke wet, waarin gezegd wordt dat hij een taak voor ‘zichzelf’ uitvoert voor het vervullen van behoeften die hij noodzakelijk acht. Er is daarom een direct verband tussen de doelstelling van een taak en zijn uitvoering.

Iedere handeling die door de mens wordt ondernomen, zoals eten, slapen of lopen, heeft zijn eigen specifieke plaats en eist zijn eigen bijzondere inspanningen. Maar toch wordt een handeling volgens een inherente wet uitgevoerd; het algemene concept waarin het in de menselijke waarneming wordt opgeslagen en door gebaren verbonden aan die handeling weer teruggeroepen wordt. Dit begrip blijft in stand ongeacht de verplichting om de handeling te ondernemen en ongeacht de omstandigheden.

Elk mens met betrekking tot zijn eigen handelingen, is als een staat met betrekking tot zijn individuele burgers, waarin de handelingen specifiek door wetten, douane en gedrag worden gecontroleerd. Zolang de handelingen conform bepaalde wetten uitgevoerd worden, wordt de sociale activiteit van een gemeenschap samengesteld uit de handelingen van elk individu. Als dit niet het geval was, zouden de verschillende componenten van de maatschappij uiteenvallen en in anarchie in de kortst denkbare tijd vernietigd worden.

Een overheid van een godsdienstig maatschappij zal zich baseren op die godsdienst; als het een seculiere maatschappij betreft, dan zal deze door een overeenkomstige code van wetten worden geregeld. Als de maatschappij barbaars is, dan zal een gedragscode verschijnen die door een tiran opgelegd wordt; anders zal het conflict van diverse geloofssystemen binnen een dergelijke maatschappij wetteloosheid veroorzaken.

Aldus heeft de mens, als individueel element van de maatschappij, geen andere keus dan het streven naar en het hebben van een doel. Hij wordt in het streven naar zijn doel begeleid door de weg die daarmee samenhangt en door de regels die noodzakelijkerwijs zijn programma van handelingen moeten begeleiden. De Koran bevestigt dit concept; “Iedereen heeft een richting, waarheen hij zich wendt, wedijvert daarom met elkander in goede werken.” [Koran 2:148]. Bij het gebruik van de Koran, is het woord ‘dien’ (godsdienst) fundamenteel toegepast op een weg, een levenspatroon, en noch de gelovigen noch de ongelovigen zijn zonder een weg, dan wel profetisch of door een mens gemaakt.

God, moge Hij verheven worden, beschrijft de vijanden van de Goddelijke godsdienst als volgt: “Die anderen van het pad van Allah weerhielden, het oneffen wensende”. [Koran 7:45].

Dit vers toont aan dat de term sabil Allah, de weg van God, wat in het vers gebruikt wordt, naar de godsdienst van fitrah verwijst – het inherente patroon van het leven dat door God voor de mens bepaald is. Het wijst ook op dat zelfs zij die niet in God geloven Zijn godsdienst volgen, alhoewel in een afgeweken vorm; deze afwijking, die hun godsdienst wordt, is ook omvat in Gods programma.

De beste en meest gevestigde weg in het leven voor de mens is dat wat voorgeschreven is door de aangeboren aard en niet door de visie van een individu of maatschappij. Een nauwkeurig onderzoek van elk deel van de verwezenlijking openbaart, dat vanaf zijn aanvang het door een aangeboren doel langs de meest aangewezen en kortste weg geleid wordt voor het vervullen van zijn aard; elk aspect van elk deel van de verwezenlijking is uitgerust om dit te doen, handelend als blauwdruk voor het bepalen van de aard van zijn bestaan. Iedere levende of levenloze verwezenlijking is op deze manier gemaakt.

Als voorbeeld kunnen wij zeggen dat een groengetipt uitspruitsel, dat uit één enkele korrel uit de aarde te voorschijn komt, ‘bewust’ is van zijn toekomstig bestaan als een plant die een aar van tarwe zal opbrengen. Door middel van zijn inherente kenmerken, verkrijgt het uitspruitsel diverse minerale elementen voor zijn groei uit de grond en ondergaat iedere dag veranderingen in vorm en sterkte tot het een volledig gerijpte korreldragende plant wordt en zo over het eind van zijn natuurlijke cyclus komt.

Als wij de levenscyclus van de okkernootboom op dezelfde manier onderzoeken, merken wij op dat deze ook vanaf het begin ‘bewust’ is van zijn eigen specifieke doel in het leven, namelijk het uitgroeien tot een grote okkernootboom. Deze bereikt dit doel door zich volgens zijn eigen verschillende inherente kenmerken te ontwikkelen; het volgt bijvoorbeeld niet de weg van de tarweplant in het vervullen van zijn doel, enkel omdat de tarweplant niet het levenspatroon van de okkernootboom volgt.

Aangezien elk gecreëerd voorwerp die de zichtbare wereld tot stand brengt aan dezelfde algemene wet onderworpen is, is er geen reden om te twijfelen dat de mens, als onderdeel van de verwezenlijking, daar niet bij behoort. Zijn fysieke mogelijkheden zijn namelijk het beste bewijs voor deze regel; net als de rest van de creaties, staan zij hem toe om zijn doel en uiteindelijk het geluk in het leven te realiseren.

De mens leidt zichzelf in feite naar geluk en welzijn, door slechts de fundamentele wetten toe te passen die inherent zijn aan zijn eigen aard. Deze wet wordt bevestigd door God in de Koran, door Zijn Profeet Mozes, wanneer hij zegt; Hij antwoordde: “Onze Heer is Hij, Die aan alles een eigen vorm gaf en het daarna leidde.” [Koran 20:50]. Het is verder uitgelegd in het volgende vers: “Die schept en vervolmaakt; En Die bepaalt en leidt”. [Koran 87:2-3]

In verband met de verwezenlijking en de aard van de mens, zegt de Koran: “En bij de ziel en haar volmaaktheid, Hij openbaarde haar wat slecht en wat goed (voor haar) is, Voorwaar, geslaagd is hij die haar loutert. En voorzeker hij gaat te gronde die haar te gronde richt”. [Koran 91:7-10]

God verplicht de mens om “..richt uw aangezicht oprecht tot de (ware) godsdienst, overeenkomstig de natuur naar welke Allah de mensen heeft geschapen..” (namelijk de fitrah van God, of de natuurlijke gedragscode waarop Hij de mensheid heeft gecreëerd), “…De schepping van Allah kent geen verandering..” [Koran 30:30]. Hij zegt ook “Gewis, de ware godsdienst voor Allah is de Islam.” [Koran 3:19]. Hier heeft de Islam de betekenis van overgave, de methode van overgave aan deze wetten. De Koran waarschuwt verder dat “En wie een andere godsdienst zoekt dan de Islam, het zal van hem niet worden aanvaard en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.” [Koran 3:85].

De kern van de bovengenoemde verzen en andere verwijzingen over hetzelfde onderwerp is, dat God elk schepsel – zij het mens, dier of plant – geleid heeft naar een staat van welzijn en zelfvervulling overeenkomend met ieders individuele samenstelling. De aangewezen weg voor de mens wordt geleid door persoonlijke en sociale wetten en in het bijzonder zijn eigen fitrah (aangeboren aard), en in het vermijden van mensen die buitensporig zijn geworden; als gevolg van het volgen van hun eigen visies of hartstochten. Men onderstreept duidelijk dat de fitrah niet het ontkennen van iemands gevoel en hartstochten betreft. De fitrah harmoniseert de geestelijke en materiële strijd, zodat die op een harmonische manier vervuld wordt.

Aldus kunnen wij concluderen dat het verstand de mens moet regeren in kwesties betreffende individuele of persoonlijke besluiten, eerder dan dat zijn gevoel de beslissende rol gaat spelen. Op dezelfde manier zouden waarheid en rechtvaardigheid de maatschappij moeten regeren en niet de heerschap van een tiran of de wil van de meerderheid wanneer dit nadelig is voor de maatschappij. Dit betekent dus dat slechts God gemachtigd is om wetten te maken, aangezien alleen de wetten die overeenkomen met de inherente aard van de mens, ook daadwerkelijk nuttig voor hem zijn.

De behoeften van de mens, uitgaande als gevolg van externe omstandigheden en zijn interne realiteit, worden vervuld door slechts de instructies (wetten) van God uit te voeren. Deze behoeften ontstaan door gebeurtenissen buiten de regie van de mens; of als resultaat van de natuurlijke eisen van zijn lichaam. Beiden zijn omvat in het plan van God betreffende het leven en met name de bestemming voor de mens. De Koran zegt: “..de bestemming berust bij Allah alleen..” [Koran 12:40,67] waarin gesteld wordt dat er geen bestuur is (van de mens of de maatschappij, intern of extern), behalve dat van God. Zonder een specifiek scheppingsplan, dat op de aangeboren gesteldheid van de mens gebaseerd is, zou het leven betekenis- en vruchteloos zijn. Wij kunnen dit alleen begrijpen door het geloof in God en met de kennis betreffende zijn Eenheid, zoals dat in de Koran verklaard wordt.

Van hieruit kunnen wij ons begrip in de Dag des Oordeels voortzetten, wanneer de mens op zijn daden beloond of gestraft wordt. Hierna zullen we belanden bij een onderwerp aangaande de kennis van de Profeten en het profetische onderwijs, aangezien de mens niet veroordeeld kan worden zonder eerst geïnstrueerd te zijn aangaande gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid. Het zijn deze drie fundamentele onderrichtingen die worden beschouwd als de wortels van de Islamitische manier van leven. Aan deze kunnen wij de grondbeginselen van een goed karakter en moraal toevoegen die een ware gelovige moet bezitten, en die een noodzakelijke uitbreiding zijn van de zojuist drie genoemde basis overtuigingen. De wetten die heersen over de dagelijkse activiteiten waarborgen niet alleen het geluk van de mens en het morele karakter, maar wat nog belangrijker is, verhelderen het begrip van deze overtuigingen en van de grondbeginselen van de Islam.

Het is duidelijk dat een dief, een verrader, een verkwister of een libertijn niet de eigenschap bezit van onschuld; noch kan een gierigaard, die geld hamstert, een grootmoedig persoon genoemd worden. Zo kan iemand die nooit bidt of God gedenkt niet genoemd worden als een gelovige in God en de Laatste Dag, noch als Zijn bediende worden beschreven. Hieruit kunnen wij concluderen dat het goede karakter bloeit wanneer het eenmaal verbonden is aan een patroon van correcte handelingen; de moraal wordt bij de mens gevonden bij wie de overtuigingen in harmonie zijn met deze grondbeginselen. Van een trots mens kan niet worden verwacht om in God te geloven noch onderdanig te zijn in het respect jegens God; noch kan de mens, die nooit de betekenis van de mensheid, rechtvaardigheid, genade of medeleven heeft begrepen, geloven in de Dag van de Wederopstanding en des Oordeels.

Hoofdstuk 35:10 spreekt over het verband tussen een oprecht systeem van geloof en een fatsoenlijk karakter: Tot Hem stijgt het reine woord en de goede daad verheft het (tot Hem).

In hoofdstuk 30:10 zien we weer dit verband tussen geloof en handelingen: Dan was het einde bitter voor hen die kwaad deden, omdat zij de tekenen van Allah loochenden, en er over spotten.

Kort samengevat, is de Koran samengesteld uit de volgende Islamitische grondbeginselen die samen een geheel vormen: een primair systeem van geloofsovertuiging in de Eenheid van God, het Profeetschap en de Dag des Oordeels, die door een tweede groep van geloofsovertuigingen wordt begeleid, namelijk, het geloof in de Pen (die de opeenvolging van kosmische gebeurtenissen aftekent), de bepaling van het lot en de verordening (zonder een voorafgaande bepaling te impliceren), de engelen, de troon van de Schepper, en tenslotte, in de verwezenlijking van de hemel, de aarde en alles daartussen.

Hierop zullen we opmerken dat het welzijn van een mens gebaseerd is op zijn karakter die in harmonie is met deze principes. De Shari’ah, ofwel de gedragscode met wetten die in de Koran worden verklaard en op elk detail becommentarieerd met het model van het leven van de Profeet, is het middel waardoor een mens deze principes kan uitoefenen. Op dit punt zouden wij moeten toevoegen dat de familie van de Profeet gekozen erfgenamen zijn en met de taak toevertrouwd zijn de profetische boodschap en de shari’a verder toe te lichten en nader te verklaren na het overlijden van de Profeet. De Profeet zelf heeft aangetoond dat de overlevering, hadith, bekend als hadith -al-thaqalayn en die door alle stromingen binnen de Islam geaccepteerd is, specifiek naar deze kwestie van successie verwijst.
De Koran als een bewijsstuk van de Profeetschap

De Koran verwijst steeds naar het feit dat het, het woord van God is. Dat het uit een goddelijke bron in de bijzondere woorden verkondigd is, die de Profeet ontving en het later overbracht. De goddelijke aard van de Koran wordt bevestigd in verscheidene verzen.

In de volgende verzen lezen we; Of zeggen zij: “Hij heeft het verzonnen”? – Neen, zij willen niet geloven – Laat hen dan een woord hieraan gelijk naar voren brengen, als zij waarachtig zijn” [Koran 52:33-34] Zeg: “Indien de mens en de djinn samenspannen, teneinde het gelijke van deze Koran voort te brengen, zullen zij het gelijke daarvan niet kunnen voortbrengen ook al zouden zij elkanders helpers zijn” [Koran 17:88]. Zeggen zij: “Hij heeft dit (de Koran) verzonnen?” Antwoord: “Breng dan tien dergelijke verzonnen hoofdstukken voort en roept buiten Allah wie gij kunt, als gij waarachtig zijt” [Koran 11:13]. Of zeggen zij: “Hij (de profeet) heeft het verzonnen”? Zeg: “Brengt dan een hieraan gelijke Soerah voort en roept buiten Allah wie gij kunt (om hulp aan), als gij waarachtig zijt” [Koran 10:38].

De volgende uitdaging is aangegaan “En, indien gij in twijfel zijt omtrent hetgeen Wij aan Onze dienaar hebben geopenbaard, probeert dan een dergelijk hoofdstuk voort te brengen en roept uw helpers buiten Allah, als gij waarachtig zijt” [Koran 2:23].

Hier zou men moeten opmerken dat de Koran degenen aanspreekt die met Mohammad opgroeiden, de man die zij kennen als een niet onderwezen analfabeet in de kwesties waar in de Koran over gesproken wordt; Ondanks deze kennis, twijfelden zij nog steeds.

Een andere uitdaging wordt verkondigd, (aan hen die tegenspraak in de Koran zouden vinden; wat overduidelijk niet mogelijk is): “Denken zij dan niet na over de Koran? Was deze van iemand anders dan van Allah dan hadden zij zeker menige tegenstrijdigheid daarin ontdekt” [Koran 4:82].

Aangezien alles in de wereld in een staat van groei en zelfperfectie is, dan zou de Koran noodzakelijkerwijs een gebrek aan harmonie hebben aangezien het over een periode van drieëntwintig jaar werd geopenbaard; dit zou het geval zijn als wij veronderstelden dat het eerder het werk was van een mens dan van een profeet. De Koran, waarin aangekondigd en bevestigd wordt dat het het werk is van God, onderwijst ons tevens dat Mohammad een boodschapper is, die door God gestuurd is en waarbij de authenticiteit van de Profeet bevestigd is. In hoofdstuk 13 vers 43 spreekt God zelf, zoals in vele gelegenheden, bevestigend dat hij de getuige en testimonium is aan het profeetschap van Mohammad: “Zeg, God is als getuigen tussen u en mij”; Het vers verwijst naar ongelovigen en tart hun ongeloof”.

In een ander vers, wordt de verklaring van de engelen toegevoegd aan die van God: “Maar Allah getuigt dat, hetgeen Hij u heeft nedergezonden, Hij dit heeft nedergezonden met Zijn kennis en de engelen getuigen eveneens en Allah is als getuige toereiken” [Koran 4:166].
http://www.youtube.com/watch?v=ryQg416JwLI

Scroll naar boven