In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle
De Boodschapper (s) van Allah (swt) heeft zijn volgers tijdens verschillende momenten geïnformeerd dat hij twee belangrijke, waardevolle dingen zal achterlaten. De Profeet (s) vertelde de moslims dat ze nooit van het juiste pad zouden afdwalen mits ze zich aan deze twee dingen zouden vastklampen. Deze twee dingen zijn de Koran, het boek van Allah (swt) en de Ahlalbait (a) van de Profeet (s).
Sahih Muslim en vele andere bronnen bevatten de volgende overlevering:
Na zijn laatste bedevaartstocht naar Mekka gaf de Profeet (s) een toespraak. Hij gaf deze toespraak in de buurt van een meer die bekend staat als ‘Khum’ als in ‘Ghadeer-e-Khum’, deze meer ligt tussen Mekka en Medina in.
De Profeet (s) begon zijn toespraak met het lofprijzen van Allah (swt). Vervolgens zei hij: “O, mensen! De tijd nadert waarin ik teruggeroepen zal worden door Allah (swt) en ik zal zeker terugkeren naar Allah (swt). Let op! Ik laat twee waardevolle dingen achter. Het eerste wat ik achterlaat is het boek van Allah (swt), het boek vol met licht en richtlijnen voor moslims. Het tweede wat ik achterlaat is mijn Ahlalbait (a). Ik herinner jullie in de naam van Allah (swt) aan mijn Ahlalbait (a), Ik herinner jullie in de naam van Allah (swt) aan mijn Ahlalbait (a), Ik herinner jullie in de naam van Allah (swt) aan mijn Ahlalbait (a).” De Profeet (s) heeft deze zin drie keer herhaald.
Soennitische bronvermelding:
• Sahih Muslim, hoofdstuk Eerbaarheid van de metgezellen, subhoofdstuk eerbaarheid van Ali, 1980. Editie gepubliceerd in Saudi-Arabië, Arabische versie, volume 4, pagina 1873, overlevering nummer 36.
• En vele anderen zoals Sahih al-Tirmidhi, Musnad Ahmad (zie verder)
Voor de Engelse versie van Sahih Muslim, zie hoofdstuk 996 volume 4, pagina 1286, overlevering nummer 5920.
Zie hieronder de Arabische tekst van de bovengenoemde overlevering:
قام رسول الله يوما فينا خطيبا بماء يدعى خما بين مكة والمدينة ، فحمد الله وأثنى عليه ، ووعظ وذكر ، ثم قال: أما بعد ، ألا أيها الناس ، فإنما أنا بشر ، يوشك أن يأتي رسول ربي فأجيب ، وأنا تارك فيكم ثقلين ، أولهما: كتاب الله ، فيه الهدى والنور ، فخذوا بكتاب الله ، واستمسكوا به ، فحث على كتاب الله ورغب فيه ، ثم قال: وأهل بيتي ، أذكركم الله في أهل بيتي، أذكركم الله في أهل بيتي ، أذكركم الله في أهل بيتي
Zoals te lezen is in de overleving van Sahih Muslim, worden de Ahlalbait (a) van de Profeet (s) niet alleen naast de Koran geplaatst (mate van belangrijkheid), maar wordt de zin over de Ahlalbait (a) ook driemaal herhaald door de Profeet (s).
Opvallend genoeg is dat Al-Hakim ook andere overleveringen heeft waarin de noodzakelijkheid van het volgen van de Ahlalbait (a) van de Profeet (s) wordt vermeld.
De volgende overlevering wordt ook door vele Soennitische geleerden verteld en staat bekend als de ‘Overlevering van de Ark’, waarin de Profeet (s) zegt:
“Let op! Mijn Ahlalbait (a) zijn netals de Ark van Noah (a). Wie aan boord van dit schip gaat, zal gered worden. Wie zich hiervan afkeert, zal sneuvelen.”
إنَّما مثلُ أهلُ بيتي كَمَثل سَفينَةُ نوح
مَنْ رَكَبها نَجى و مَنْ تَخَلَّفَ عنها هَلكْ.
Soennitische bronvermelding:
– al-Mustadrak, door al-Hakim, volume 2, pagina 343, volume 3, pagina 150-151, met toestemming (onder gezag) van Abu Dharr. al-Hakim heeft vermeld dat deze overlevering authentiek is(Sahih); Fadha’il al-Sahaba, door Ahmad Ibn Hanbal, volume 2, pagina 786; Tafsir al-Kabir, door Fakhr al-Razi, met nadere uitleg over vers 42:23, deel 27, pagina 167; al-Bazzar, met toestemming (onder gezag) van Ibn Abbas en Ibn Zubair met de volgende woordenafwisseling ‘verdrinken’ in plaats van ‘sterven’ ; al-Sawa’iq al-Muhriqah, door Ibn Hajar Haythami, hoofdstuk 11, deel 1, pagina 234 onder Vers 8:33.
De Boodschapper (s) van Allah (swt) zei:
“Mijn Ahlalbait (a) zijn net als de ‘Poort van Berouw/Spijt’ van de kinderen van Israël. Wie door de poort kwam, werd vergeven.”
إنما مثل أهل بيتي فيكم مثل باب حطة في بنى إسرائيل من دخله غفر
Soennitische bronvermelding:
-Majma’ al-Zawa’id, door al-Haythami, volume 9, pagina 168; al-Awsat, door al-Tabarani, Tradition #18; Arba’in, door al-Nabahani, pagina 216; al-Sawa’iq al-Muhriqah, door Ibn Hajar al-Haythami, Hoofdstuk 11, deel 1, pgina 230,234
De volgende overlevering bevestigt de noodzakelijkheid van het volgen van de Ahlalbait (a) :
De Profeet (s) zegt over de Ahlalbait (a):
“Ga niet voor ze staan want dan zul je sneuvelen, keer jezelf niet af van ze, want dan zul je sneuvelen en probeer ze niets aan te leren omdat zij veel meer weten dan jij weet!”
لا تتقدموهم فتهلكوا ولا تتخلفوا عنهم فتهلكوا ولا تعلموهم فإنهم أعلم منكم.
Soennitische bronvermelding:
– al-Durr al-Manthoor, door al-Suyuti, volume 2, pagina 60; al-Sawa’iq al-Muhriqah, door Ibn Hajar al-Haythami, Hoofdstuk 11, deel 1, pagina 230, geciteerd uit al-Tabarani, ook in deel 2, pagina 342; Usdul Ghabah, door Ibn al-Athir, volume 3, pagina 137; Yanabi’ al-Mawaddah, door al-Qundoozi al-Hanafi, pagina 41, en pagina 335; Kanz al-Ummal, door al-Muttaqi al-Hindi, volume 1, pagina 168; Majma’ al-Zawa’id, door al-Haythami, volume 9, pagina 163; Aqabat al-Anwar, volume 1, pagina 184; A’alam al-Wara, pagina 132-133; Tadhkirat al-Khawas al-Ummah, Sibt Ibn al-Jawzi al-Hanafi, pagina 28-33; al-Sirah al-Halabiyyah, door Noor al-Din al-Halabi, volume 3, pagina 273
Wie zijn de Ahlalbait (a)?
Volgens de meeste authentieke overleveringen uit zowel Soennitische als Shiietische boeken, zijn de Ahlalbait (familieleden) van de Profeet (s) een van de twee meest waardevolle symbolen van de Islam na het verlies/overlijden van de Profeet (s)
Er zijn verschillende overleveringen in Soennitische en Shiitische waarin te lezen staat dat de Profeet (s) de moslims herinnert om zich vast te klampen aan twee belangrijke, waardevolle dingen (al-Thaqalain). Dit zijn de Koran en de Ahlalbait (a). Wie zich na het overlijden van de Profeet (s) vastklampt aan deze twee dingen zal nooit van het juiste pad afdwalen.
De Profeet (s) heeft ons ook geïnformeerd dat deze twee belangrijke dingen onafscheidelijk van elkaar zijn en dat ze tot op de Dag des Oordeels met elkaar in overeenstemming zullen zijn. Dit vereist van ons dat als wij de interpretatie van de Koran en de Sunnah van de Profeet (s) willen begrijpen, dat wij dan moeten kijken naar de personen die in overeenstemming zijn met de Koran en de Sunnah van de Profeet (s), namelijk de Ahlalbait (a).
Het is dus erg belangrijk om te weten wie precies tot de Ahlalbait (a) behoren, vooral als we de bovenstaande overlevering lezen dat de Koran en de Ahlalbait (a) de enige weg naar verlossing zijn. Deze overlevering geeft duidelijk aan dat als mensen iemand volgen die niet onder de Ahlalbait valt, zij dus van het juiste pad zullen afdwalen.
Dit is een heel belangrijk onderwerp en het zal niet geheel als een verrassing komen dat de Shiieten en de Soennieten een andere mening delen over dit onderwerp, namelijk wie valt er onder de Ahlalbait (as)? De Soennieten verschillen feitelijk onder elkaar van mening over wie er onder de Ahlalbait (a) vallen. De meeste Soennieten delen echter de mening dat de Ahlalbait (a) van de Profeet de volgende personen zijn:
• Fatima al-Zahra (a) (de dochter van de Boodschapper (s) Allah (swt),
• Imam Ali al-Murtada (a),
• Imam Hassan al-Mujtaba (a),
• Imam Hussein al-Shahid (a),
• Vrouwen van de Profeet (s)
Andere Soennieten geloven dat alle nakomelingen van de Profeet (s) ook onder de Ahlalbait (a) vallen.
Weer andere Soennieten voegen alle nakomelingen van Abbas (Abbasiden) en ook de nakomelingen van Aqil en Jaffar, de broers van Imam Ali al-Murtada (a) toe aan de Ahlalbait (a).
Echter opmerkelijk is dat sommige vooraanstaande Soennitsche leiders van mening zijn dat de vrouwen van de Profeet (s) niet onder de Ahlalbait (a) vallen. In dit punt verschillen ze niet van de Shiieten. Volgens de Shiieten vallen alleen de volgende personen onder de Ahlalbait (a):
• Fatima al-Zahra (a),
• Imam Ali al-Murtada (a),
• Imam Hassan al-Mujtaba (a),
• Imam Hussein al-Shahid (a),
• Negen nakomelingen van Imam Hussein al-Shaheed (a). Samen met de Profeet (s) zijn dit veertien individuen.
Het is vanzelfsprekend dat in de tijd van Profeet (s) vijf (inclusief de Profeet (s)) van deze personen aanwezig waren en dat de anderen nog geboren moesten worden.
De Shiieten zijn verder van mening dat deze 14 individuen onfeilbaar zijn en daarom gevolgd moeten worden naast de Koran. Dit zijn de mensen die alle kennis hebben over de interpretatie van de verzen uit de Koran.
Dit punt willen wij graag uitleggen waarom de Shiieten de vrouwen van de Profeet (s) niet aan de Ahlalbait (a) toevoegen en ook zullen we uitleggen waarom de Ahlalbait (a) onfeilbaar zijn. We baseren onze bewijzen op:
1) De Koran
2) Overleveringen uit authentieke Soennitische bronnen
3) Historische gebeurtenissen
Bewijs uit de Koran:
Het Heilige Boek van Allah (swt) verteld over de Ahlalbait en hun buitengewone eerbaarheid in de volgende vers (Ayah al-Tat’hir):
إِنَّمَا يُرِيدُ اللَّـهُ لِيُذْهِبَ عَنكُمُ الرِّجْسَ أَهْلَ الْبَيْتِ وَيُطَهِّرَكُمْ تَطْهِيرًا
“Inderdaad, Allah neemt zich voor om jullie ver te houden van iedere soort onreinheid, O mensen van het Huis (Ahlalbait (a) en jullie van zonden te ontslaan, een perfecte zuivering.” (Quran, laatste zin van vers 33:33)
Opmerkelijk is dat het woord ‘’Rijs’’ in de bovenstaande vers het lidwoord “al” bevat aan het begin, dit maakt het woord allesomvattend. Dus het woord “al-Rijs’’ betekent iedere vorm van onreinheid. Aan het eind van de vers zegt Allah (swt): “Een perfecte zuivering.” Het woord perfect wordt gebruikt vanwege de nadruk op het woord ‘’Tat’hiran’’. Dit woordgebruik, ‘’een perfecte zuivering’’, komt alleen in deze vers voor in de Koran. Volgens de bovenstaande vers, geeft Allah (swt) zijn intentie weer dat hij de Ahlalbait (a) puur en onfeilbaar wilt houden en datgene wat Allah (swt) wil gebeurt zeker, zonder twijfel. En de Koran toont dit aan. (zie vers 16:40)
Inderdaad, een mens kan zondeloos zijn, want hij wordt niet gedwongen om zonden te begaan. Het is een keuze van de mens om Allah’s (swt) instructies te accepteren en Zijn hulp te ontvangen en om zondes te ontwijken. Of om juist Allah’s geboden te negeren en zondes te begaan. Allah (swt) is een adviseur, een aanmoediger, een waarschuwer. Een mens die geen zondes begaat, is nog steeds een mens, geen twijfel mogelijk. Sommige mensen beweren dat een mens geen mens zou zijn als hij geen zonden zou begaan. Deze uitspraak is echter onbevestigd. De waarheid is dat mensen fouten kunnen maken, maar ze hoeven geen fouten te maken als ze dit niet willen.
Het is een Gunst van Allah (swt) dat Hij zijn dienaren tot zich roept, zonder ze te forceren op welk maniere dan ook. Het is onze keuze om Allah (swt) te beantwoorden en ver van zondes te blijven. Of om juist de zondes te begaan. Allah (swt) heeft echter gegarandeerd om het juiste Pad te laten zien en om diegenen te voorzien van een puur leven die hiernaar streven.
Wie op een juiste manier werkt, te werk gaat, ongeacht man of vrouw en wie gelovig is, Wij zullen hem/haar een puur leven opwekken voor hem/haar. (Quran, 16:97)
En wie zijn verantwoordelijkheden die hij heeft met Allah (swt) nakomt, Allah (swt) zal een weg voor hem vinden. (Quran 65:2)
Het is belangrijk om te vermelden dat de zin uit de Koran uit vers 33:33, die gaat over de Kuisheid van de Ahlalbait (a) in het midden staat van de verzen die gaan over de vrouwen van de Profeet (s). Dit is waarom de Soennieten geloven dat de vrouwen van de Profeet (s) ook onder de Ahlalbait (a) vallen.
Het vers dat gerelateerd is aan Ahlalbait onderscheidt zich duidelijk van de verzen ervoor en erna. Deze verzen gebruiken alleen het vrouwelijk geslacht, wat duidelijk aangeeft dat zij naar de vrouwen van de Profeet (s) verwijzen. Het bovengenoemde vers daarentegen gebruikt het mannelijk geslacht, wat een duidelijke aanwijzing is dat de Koran deze keer aan andere individuen refereert. Mensen die de Koran een beetje kennen, weten dat zo’n scherpe verandering niets vreemds is en dat het in de Koran op diverse plaatsen is toegepast. We lezen bijvoorbeeld:
‘Oh Jozef! Houd je daar niet mee bezig en (oh vrouw van Aziz!) vraag vergiffenis voor je zonde, want waarlijk heb je een fout begaan.’ (Koran 12:29)
In het bovenstaande vers, “oh vrouw van Aziz” is niet genoemd en het lijkt erop dat Jozef (a) nog steeds wordt aangesproken. Maar de overgang van mannelijk naar vrouwelijk laat zien dat het tweede deel van het vers de vrouw van Aziz aanspreekt en niet de profeet Jozef (a). Merk op dat beide zinnen binnen een vers vallen. Merk ook de plotselinge wisselingen op tussen de vrouw van Aziz en Jozef (a) in de verzen voor vers 29.
In de Arabische taal wordt het vrouwelijk meervoud gebruikt wanneer een groep vrouwen wordt aangesproken. Maar als er zich ook maar één man binnen die groep bevindt, dan wordt in plaats daarvan het mannelijk geslacht gebruikt. Het bovengenoemde vers van de Koran laat dus duidelijk zien dat God hier aan een andere groep refereert dan de vrouwen van de Profeet (s), door het mannelijk geslacht te gebruiken: de groep bevat minstens één man.
Uit vers 33:33 alleen kunnen we niet concluderen dat de vrouwen van de Profeet (s) niet ingesloten zijn in Ahlalbait. Dit laatste kunnen we bewijzen door middel van de overleveringen in Sihah Sittah (die door soennieten authentiek bevonden worden), waarin de Profeet (s) uitlegt wie de Ahlalbait zijn. Daarnaast kunnen we de specifieke kwaliteiten van Ahlalbait die genoemd worden in het Koranvers, vergelijken met het gedrag van sommige van de vrouwen van de profeet zoals beschreven in Sihah Sittah.
De volgende gebeurtenis is gerelateerd aan de gebeurtenis van “Mubahala”, wat verwensing betekent: ofwel het oproepen van de vloek van God over de leugenaar. Deze vond plaats in het negende of tiende jaar van de Hijrah. In dat jaar kwam een delegatie van veertien christelijke priesters om de Profeet (s) te ontmoeten.
Toen zij de Profeet (s) ontmoetten vroegen zij hem naar zijn mening over Jezus (a). De Boodschapper van God (swt) zei: “Jullie kunnen nu uitrusten en dan zullen jullie daarna het antwoord krijgen.” De volgende dag werden er drie Koranverzen (3:59-61) over Jezus (a) onthuld. Toen de christenen de woorden van God niet wilden accepteren, reciteerde de Profeet (s) het vers dat het laatst was geopenbaard:
‘Maar wie hier ook over met jou twist na wat tot jou aan kennis gekomen is, zeg dan: “Kom, laten we onze zonen en jouw zonen roepen; en onze vrouwen en jouw vrouwen, en onszelf en jullie zelf: laat ons dan oprecht zijn in gebed en de vloek van God over de leugenaars afroepen.’ (Koran 3:61).
فَقُلْ تَعَالَوْا نَدْعُ أَبْنَاءَنَا وَأَبْنَاءَكُمْ وَنِسَاءَنَاوَنِسَاءَكُمْ وَأَنفُسَنَا وَأَنفُسَكُمْ ..
Op deze manier daagde de Profeet (s) de christen uit. De volgende dag kwamen de priesters naar buiten aan één kant van het veld. Aan de andere kant kwam de Profeet (s) uit zijn huis, terwijl hij Hussain (a) op zijn arm droeg en Hassan (a) aan zijn hand meeliep. Achter hen liep Fatima Zahra (a) en achter haar liep Ali (a). Toen de christenen de vijf zuivere zielen zagen en de vastberadenheid van de Profeet (s) waarmee hij de mensen die hem het meest nabij waren riskeerde, werden zij erg bang. Zij weerhielden zich van de voorgestelde vervloeking en onderwierpen zich aan een verdrag met de Profeet (s).
De soennitische geleerde Al-Suyuti schreef:
‘In het bovenstaande vers (3:61) is het volgens de metgezel van de Profeet, Jabir Ibn Abdillah al-Ansari, zo dat de woorden “zonen” verwijzen naar Hassan en Hussain, het woord “vrouwen” verwijst naar Fatima en het woord “ons zelf” verwijst naar de Profeet en Ali. Dus aan Ali wordt gerefereerd als het “zelf” van de Profeet.’ (Al-Durr al-Manthoor door al-Hafidh Jalaluddin al-Suyuti, vol.2, p.38.)
Hieruit volgt dat net zoals het onwettig is om superieur te proberen te zijn aan de Profeet (s), het net zo goed onwettig is om Ali te overstijgen (die in de woorden van God het “zelf” van de Profeet is). Eenieder die Ali probeerde te overstijgen was in essentie bezig te proberen de Profeet (s) te overstijgen. Dit is een zoveelste bewijs uit de Koran voor het recht van Imam Ali (a) om de directe opvolger van de Profeet (s) te zijn.
Muslim en al-Tirmidhi bevestigen beiden het bovengenoemde incident en noteerden de volgende overlevering, verteld door Sa’d Ibn Abi Waqqas, in hun verzamelingen van authentieke overleveringen:
و لمَّا نزلَت هذه الآية: فقل تعالوا ندع أبنائنا و أبنائكم… دعا رسول الله علياً و فاطمة و حسناً و حسيناً فقالَ اللهمَّ هؤلاءِ أهلي.
‘En toen vers 3:61 werd geopenbaard, riep de Profeet “Ali, Fatima, Hassan en Hussain.” Toen zei de Profeet: “Oh Heer! Dit zijn mijn familieleden”.’ (Sahih Muslim (Arabische versie, S. Arabië 1980, Vol. 4), Hoofdstuk over de deugden van de metgezellen, Sectie over de deugden van Ali, p. 1871, einde van de overlevering; Sahih al-Tirmidhi vol. 5, p. 654; Al-Mustadrak door Al-Hakim, vol. 3, p. 150 – die vertelt dat de overlevering authentiek is gebaseerd op de criteria van twee sheikhs: Al-Bukhari en Muslim; Dhakha’ir al-Uqba, door Muhibbudin al-Tabari, p. 25).
Het belangrijkste punt hier is dat de Boodschapper van God (swt) geen van zijn echtgenotes naar het veld van de Mubahala bracht. Volgens de bovengenoemde overlevering gebruikte hij het woord “ahl” (familie) alleen voor Imam Ali, Fatima, Hassan en Hussain (a). Merk op dat in vers 3:61, God het vrouwelijk meervoud gebruikt voor “vrouwen”, terwijl de Profeet (s) alleen zijn dochter meenam. Als er meer dan één vrouw was in Ahlalbait, dan had hij haar moeten meebrengen, maar sinds er maar één vrouw onder zijn Ahlalbait was, nam hij alleen Fatima (a) mee.
Zoals gezegd, bij deze gebeurtenis noemde de Profeet (s) expliciet wie de Ahlalbait waren en noemde hen één voor één. Muslim, al-Tirmidhi, al-Hakim en vele andere soennitische geleerden hebben dit opgemerkt en allen hebben zij de authenticiteit daarvan bevestigd. De echtgenotes werden nergens in deze overleveringen genoemd.
Het is interessant om te zien dat zowel Sahih Muslim als Sahih al-Tirmidhi (en vele anderen) het sjiitische standpunt bevestigen dat hierboven is uitgelegd. In Sahih Muslim is er een hoofdstuk genaamd het “Hoofdstuk over de Deugden van de Metgezellen”. Daarbinnen is er een sectie genaamd “Sectie over de Deugden van de Ahlalbait van de Profeet”. Dit bevat maar één overlevering en deze verwijst op geen enkele manier naar de echtgenotes van de Profeet (s). Deze hadith staat bekend als het “Verhaal van de Mantel”, ofwel de “Hadith al-Kisa”. Hij wordt verteld door Aïsha en gaat als volgt:
خرج النبي غداة وعليه مرط مرحل من شعر أسود فجاء الحسن فأدخله معه ، ثم جاء الحسين فأدخله معه ، ثم جاءت فاطمة فأدخلها، ثم جاء علي فأدخله ثم قال: إِنَّمَا يُرِيدُ اللَّهُ لِيُذْهِبَ عَنكُمُ الرِّجْسَ أَهْلَ الْبَيْتِ وَيُطَهِّرَكُمْ تَطْهِيرًا
‘Op een dag kwam de Profeet te voorschijn terwijl hij een zwarte mantel droeg. Toen kwam Hassan ibn Ali en de Profeet gaf hem een plekje onder zijn mantel. Toen kwam Hussain ibn Ali en ging de mantel binnen, toen kwam Fatima en de Profeet liet haar zijn mantel binnen, toen kwam Ali en de Profeet liet hem ook toe onder zijn mantel. Toen reciteerde de Profeet: “Waarlijk, God heeft de bedoeling iedere onzuiverheid van jullie af te houden, oh Ahlalbait, en jullie te zuiveren met een perfecte zuivering”.’ Deze laatste woorden vormen ook de laatste zin van Koranvers 33:33. (Sahih Muslim, vol. 4, p.1883, hadith nr. 61).
Muslim bevestigt hier dat:
1.Imam Ali, Fatima, Hassan en Hussain de Ahlalbait vormen
2.Het Koranvers over de zuivering betrekking had op de bovengenoemde individuen en niet op de echtgenotes van de Profeet (s).
Zoals gezegd noemde Muslim in deze sectie van zijn werk geen enkele andere overlevering. Als hij ervan overtuigd zou zijn geweest dat de echtgenotes van de Profeet (s) bij Ahlalbait ingesloten hoorden te zijn, dan zou hij enkele hadith over deze vrouwen hebben geciteerd. Het is ook interessant dat Aïsha, de vrouw van de Profeet (s) de vertelster van deze overlevering is en zelf getuigt dat Ahlalbait de bovengenoemde individuen omvat (dus Ali, Fatima, Hassan en Hussain – a).
Een andere versie van de Hadith-al-Kisa is opgenomen in Sahih al-Tirmidhi en zou zijn overgeleverd door Umar ibn Abu Salma, de zoon van Umm Salma die ook een echtgenote van de Profeet was. Deze gaat als volgt:
نزلت هذه الآية على النبي “إنَّما يريدُ اللهَ…”في بيت أُم سلمه فدعا النبي فاطمه و حسناً و حسيناً فجعلهم بكسائه و علي خلف ظهره ثم قال: ألَّلهم هؤلاء أهل بيتي فاْذهب عنهم الرجس و طهرهم تطهيراً. قالت أمُّ سلمه: و أنا معهم يا نبي الله؟ قال أنتِ على مكانك و أنتِ إلى خير.
‘Het vers 33:33 werd geopenbaard aan de Profeet (s) in het huis van Umm Salma. Daarna verzamelde de Profeet Fatima, Hassan, en Hussain en bedekte hen met zijn mantel en hij bedekte ook Ali die achter hem was. Toen zei de Profeet: “Oh God! Dit zijn mijn Ahlalbait. Houd hen weg van iedere vorm van onzuiverheid en zuiver hen met een perfecte zuivering”. Umm Salma vroeg: “Ben ik ook één van hen, oh Apostel van God?” De Profeet antwoordde: “Jij behoudt jouw eigen positie en jij gaat een goed einde tegemoet”.’ (Sahih al-Tirmidhi, vol. 5, p.351,663.)
Ook al-Tirmidhi bevestigt dus dat Imam Ali, Fatima, Hassan en Hussain (a) samen de Ahlalbait vormen en dat het Koranvers 33:33 over de zuivering werd geopenbaard in directe relatie tot deze individuen en niet voor de echtgenotes van de Profeet (s). Hieruit wordt ook duidelijk dat de Profeet zelf (s) zijn vrouwen van de Ahlalbait uitsloot. Immers: als Umm Salma tot de Ahlalbait behoorde, waarom antwoordde hij dan niet bevestigend? Waarom liet hij haar niet toe onder de mantel? Waarom vertelde hij haar dat zij haar positie behield? Als zij wel tot de Ahlalbait behoord had, zou hij haar wel onder de mantel hebben gelaten en ook voor haar perfecte zuiverheid hebben gebeden.
Het is ook de moeite waard om op te merken dat de Profeet (s) niet zei: “Zij zijn onder de leden van mijn huishouden”, maar “Zij zijn de leden van mijn huishouden”: er waren immers geen andere leden van zijn huishouden in leven op dat moment. Ook hier is het interessant dat een echtgenote van de Profeet (s) getuigt wie de Ahlalbait zijn.
In de overlevering zoals genoteerd door al-Hakim verloopt het einde als volgt:
‘Umm Salma zei: “Oh Profeet van God! Ben ik niet één van de leden van uw familie?” De Profeet antwoorde: “Jij hebt een goede toekomst, maar alleen dezen zijn mijn familieleden. Oh God! De leden van mijn familie verdienen meer”.’ (Al-Mustadrak, door al-Hakim, vol.2, p. 416.)
Al-Suyuti en Ibn al-Athir noteerden de laatste woorden als volgt:
‘Umm Salma zei tot de Heilige Profeet: “Ben ik ook één van hen?” Hij antwoordde: “Nee. Jij hebt je eigen bijzondere positie en je toekomst is goed”.’ (Usdul Ghabah, door Ibn al-Athir, vol.2, p.289; Tafsir al-Durr al-Manthoor, door al-Suyuti, vol.5, p.198.)
Ook al-Tabari citeert Umm Salma terwijl zij zegt:
‘Ik zei: “Oh Profeet van God! Ben ik dan niet onder jouw Ahlalbait?” Ik zweer bij de Almachtige dat de Heilige Profeet mij deze onderscheiding niet gaf en zei: “Jij hebt een goede toekomst”.’ (Tafsir al-Tabari, vol.22, p7, bij het commentaar op vers 33:33.)
Hoewel de sjiieten groot respect hebben voor de zeer rechtgeschapen vrouwen onder de echtgenotes van de Profeet (s), zoals Khadija, Umm Salma, Umm Ayman en enkele anderen (moge God tevreden met hen zijn), die de Profeet en zijn Ahlalbait getrouw volgden zowel voor als na het overlijden van de Profeet (s), rekenen we zelfs hen niet onder de Ahlalbait, aangezien de Profeet hen duidelijk uitgesloten heeft volgens authentieke sjiitische en soennitische bronnen. De Ahlalbait hebben uitzonderlijke eigenschappen die geen enkel ander gelovig persoon in de hele wereld bezat na de Profeet (s), namelijk – volgens de Koran – vrij zijn van zonden, perfectie en een volmaakte zuiverheid.