Imam Hassan (a)

In de naam van Allah, de Barmhartige de Genadevolle

Biografie

Naam : Hassan (a)

Titel : al-Mujtaba

Overige namen : al-Sibt, al-Sayyid, al-Zaki, al-Taqi

Vader : Imam Ali ibn Abie Taalib (a)

Moeder: Fatima Al-Zahra (a), de dochter van de Profeet Mohammed (s)

Geboortedatum en -plaats: 15de van de maand Ramadan 3 AH (624 AD); in Medina

Dag van overlijden en de begraafplaats: 7de van Safar 50 AH (670 AD) op een leeftijd van 47 jaar; in al-Baqi in Medina

Geboorte

In medio de maand Ramadan, het 3de jaar van de Hijrah, werd in het huis van Imam Ali (a) een zoon geboren. De Profeet (s), namens de Almachtige God, noemde hem Hassan (a). Imam Hassan (a) werd grootgebracht door zijn vader Ali (a) en zijn moeder Fatima al-Zahra (a) en leerde de lessen van de school van zijn grootvader (s).

Hij had een grote waarde en kende een hoge status in de ogen van de Profeet (s), wat al in de kindertijd van Imam al-Hassan (a) duidelijk in het leven van de Profeet (s) naar voren kwam.

Toen op een dag de heilige Profeet (s) een toespraak aan de mensen gaf, hoorde hij de huilende stem van zijn kleinzoon (a). De heilige Profeet (s) verliet de preekstoel om hem te kalmeren en keerde hierna terug naar zijn plaats. Toen de mensen hem vroegen naar de reden van deze handeling, zei hij (s): “Wanneer ik zijn (a) stem hoor word ik onrustig.” De Profeet (s) heeft, nadat hij zijn gebed samen met de mensen heeft verricht, Imam al-Hassan (a) op zijn schouders gedragen en zei: “Wie van mij houdt, moet ook van hem houden.” Soms hief hij zijn kleinzoon op zijn schouders en zei; “De hoop is dat God deze Ummah door hem zal zuiveren”. Of hij zei; “Wie liefde kent voor Hassan (a) en Hussain (a) dan heeft hij mij lief en wie wrok en vijandschap heeft tegen hen is mijn vijand”. “Hassan (a) en Hussain (a) zijn de twee leiders van de jongeren van het paradijs”. Toen zei hij (s); “Hassan (a) en Hussain (a) zijn de twee sieraden van het imperium, de trots en de gezaghebbers van het paradijs van Allah zijn toe te schrijven aan hen.”

Eigenschappen

Voorlichting en Beleefdheid

Op een dag verrichtte een oude man de wudhu (rituele kleine wassing) voor het gebed. Zijn wassing was onjuist en ongeldig. Imam al-Hassan (a) zou hem van zijn fout bewust moeten maken, maar op welke manier kon hij (a) dat het beste doen? Als hij (a) hem zou wijzen op het feit dat zijn wassing verkeerd zou zijn, dan zou hij (a) hem hiermee misschien emotioneel pijn doen met het risico dat hij geïrriteerd zou raken en het niet zou accepteren.

Samen met Imam al-Hussain (a) hadden ze besloten een scène tot stand te brengen en de oude man te vragen het oordeel te geven. Imam al-Hassan (a) richtte zich tot Imam al-Hussain (a) en zei:

“Ik verricht een betere wassing in vergelijking met jouw wassing.” Imam Hussain (a) zei hierop: “Ik verricht het beter dan u.” Beiden benaderden de oude man en zeiden: “U komt mee en moet zien hoe wij de wassing verrichten en u beslist wie een betere wassing verricht.” Beiden begonnen vervolgens met het verrichten van de wassing en hebben deze op een correcte en geldige manier verricht. De oude man begreep wat het geheim van hun handeling was en werd bewust dat zij hem hiermee op deze manier op zijn fout wilden wijzen. Toen zei hij tegen hen: “De wassing die door jullie beiden is uitgevoerd is correct, en ik ben een oude man die niet wist hoe de wassing op een correcte manier verricht moest worden. Jullie hebben mij geattendeerd op mijn fout en ik ben jullie hierin erg dankbaar.”

Vroomheid en Zuiverheid

Imam Hassan (a) was de meest vrome, godsvruchtige, ascetische aanbidder en  bewonderaar van God. Voor de bedevaart naar Mekka ging hij (a) ging lopend te voet. Toen hij (a) de wassing van zijn gebeden verrichtte, beschouwde hij (a) zich in het hof van Allah (swt) en zijn lichaam begon te beven en hij (a) zei: “De tijd is voor mij gekomen om mij te onderwerpen aan Allah (swt).” Toen hij (a) in de moskee aankwam, hief hij (a) op de gebedsplaats zijn hoofd naar de hemel en zei: “Oh God, dit is Uw gast die zich in Uw hof bevindt. Uw wanbetalerbediende is naar U gekomen. En hij hoopt om vergiffenis, krachtens Uw vriendelijkheid.”

Standvastigheid en Verdraagzaamheid

In een van de overleveringen lezen we over de standvastigheid en verdraagzaamheid van Imam al Hassan (a) toen hij op een dag een van de vrienden van Mu’awiyah tegenkwam. Toen deze persoon wist dat hij Imam al-Hassan (a) was, begon hij oneerbiedige taal te gebruiken. De Imam (a) stopte en luisterde naar hem en toen richtte hij zich naar de man en zei: “Ik denk dat u een reiziger en een vreemdeling bent en geen lokaal persoon. U bent misleid door onze vijanden en hun valse woorden over ons hebben u cynisch en pessimistisch gemaakt. Als u een behoefte heeft, dan kan ik die behoefte vervullen. Als u hongerig bent, dan zal ik opdracht geven u te voeden. Als u kleding nodig heeft, dan zal ik opdracht geven u dit te bieden. Als u geen woonplaats heeft om te verblijven, dan zal ik u meenemen naar mijn huis en ik zal gastvrijheid tonen en zal u goed behandelen. “Toen de oneerbiedige persoon deze woorden van de Imam (a) hoorde, werd hij zeer beschaamd en berouwvol. Hij was zo ontdaan en beducht dat hij begon te huilen en zich verontschuldigde en zei: “De woorden van uw vijanden hadden me beïnvloed. Voordat ik u ontmoet had, behoorden u (a) en uw vader (a) van alle mensen tot mijn grootste vijanden. Maar nu ik getuige ben van uw beleefdheid en respect van u (a), bent u (a) de meest eerbiedige en vriendelijke persoon onder alle andere mensen. Ik werd bewust dat u (a) tot de familie behoort die het vermogen heeft om de erfgenamen van de Profeet (s) te zijn. Tot mijn dood zal ik een vriend en een liefhebber van u (a) zijn en zal uw recht verdedigen.” Hij deed wat hij had gezegd.

Gebeurtenissen uit het leven van de Imam (a)

Zijn Kalifaat

Op de 21ste nacht van de Ramadan van de 40ste Hijra overleed de vader van Imam al-Hassan (a), Ali ibn-e-Abi Talib (a). Alle mensen waren hierdoor treurig en diepbedroefd. Imam al-Hassan (a), die op dat moment 27 jaar oud was, ging samen met de mensen naar de moskee en beklom de preekstoel en zei;

“Afgelopen nacht is een mens overleden, die uniek was in vroomheid, gedrag en karakter onder de vorige en de komende mensen. Hij (a) nam deel aan de veldslagen samen met de Profeet (s) en streefde hard om de Islam te bewaken. Een persoon die de doorn was in de ogen van de vijanden en het fruit was van het hart van de vrienden. En hij (a) spaarde en accumuleerde niets van de rijkdom van de wereld voor zichzelf.”

Op dat ogenblik begon de Imam (a) te huilen en de mensen huilden mee. Toen sprak hij over zichzelf. Dit om de mensen te laten weten dat de Imamaat aan hem is overhandigd en dat de mensen niet zouden dwalen en niet misleid zouden worden.

Hij zei: “Ik ben de zoon van de Profeet (s), Ali (a) en Fatima (a). Ik ben de vlam van de aangestoken lamp van het profeetschap. De familie bij wie God onreinheid heeft verwijderd en hen schoon en zuiver heeft gemaakt.”

Abdullah ibn-e-Abbas stond toen op en zei: “Oh mensen, dit is de zoon van de Profeet (s) en uw Imam (a), weet dat hij de juiste erfgenaam en de opvolger is van Ali (a). Leg de eed van trouw en loyaliteit af aan hem (a).”

De mensen bewogen zich in groepen naar Imam al-Hassan (a) en legden de eed van loyaliteit af aan hem (a). De Imam (a) stelde tot voorwaarde dat zij tegen iedereen zouden strijden tegen wie hij (a) streed en wanneer hij (a) het geschikt achtte om vrede te stichten, dan zouden zij het ook goed moeten keuren. Iedereen keurde het goed, en iedereen gaf gewillig en met volle overgave akkoord voor zijn Imamaat.

De samenzwering van Mu’awiyah

De Ummayads gebruikten de gewoonten van hun vaders en grootvaders en hadden een onrechtvaardige houding jegens het volk. Zij waren de dodelijke vijanden van de religie. De ware aard van de religie raakt ter gevolg van deze groep verloren en daarnaast ook de noodzakelijke gerechtigheid. Het waren deze mensen die zich vastklampten aan hun wereldse behoeften.

Mu’awiya volgde de manieren van de Ummayads op. Dit waren mensen zoals Abu Sufyan en Hind. De Ummayads zijn uiteindelijk diegenen die de Islam nooit hebben omarmd; dit was slechts schijn en zij gebruikten de religie voor het bereiken van hun wereldse behoeften. Met hun onrechtvaardige daden deden zij de Islam kwaad.

Mu’awiya gebruikte de Islam om meer macht te krijgen en werd door de kaliefen voor ongeveer een periode van twintig jaar als gouverneur van Sham (Syrië) aangesteld. Hij kwam zo in de positie om te regeren en tegelijkertijd het volk daar met zijn eigen ideeën te voeden. Deze mensen werden dan ook de aanhangers van Mu’awiya.

Omdat hij familie van de Qurays (familieleden van de stam van de Profeet (s)) was en tot de metgezellen behoorde, dachten de mensen automatisch goed over hem. Hij werd hierdoor bekender dan de vooraanstaande metgezellen van de Profeet (s) waar Allah (swt) tevreden was. Intussen richtte Mu’awiya zijn aandacht op de gewone mensen en kochten ze vooraanstaande mensen om. De mensen werden omgekocht met het geld van de bevolking. De Ummayads wilden een pre-islamitische, atheïstische staat.

De familie van de heilige Profeet (s) had een andere boodschap. Zij wilden de mensheid redden (van onderdrukking) en niet om eigen belangen te bewerkstelligen. Zij wilden de leer van religie verspreiden en niet een doorn in het oog van de mensen zijn. Zij wilden morele normen en waarden bewaken en niet om het eigen ik te dienen.

Mu’awiya was tegen deze doelstellingen. Hij voerde oorlog tegen degenen die de familie van de heilige Profeet (s) steunden. Hij drong aan op onderdrukking en vijandschap. Mu’awiya zocht naar roem van het gezag en volgde zijn eigen begeerten en ideeën. Daarom was de taak van Imam al Hassan (a) om de moslims te leiden en daar waar nodig de strijd aan te gaan.

Muawiyah had een overheid en een heerschappij in Syrië opgericht en jarenlang had hij meerdere listen met sluwe middelen bedacht tegen Ali (a). Hij doodde de vrienden van Ali (a) en bracht de groep en sekte van Khwaraj tot leven. Hij hoorde dat de mensen, na het martelaarschap van Ali (a), de eed van trouw namen om Imam al-Hassan (a) te erkennen voor de kalifaat post als de opvolger van de Profeet (s). Het was zeer moeilijk voor hem om dit te tolereren. Hij stuurde infiltranten naar Kufa en Basra om daar de situatie te verkennen en hem vervolgens hierover te informeren. Hierna konden zij de samenzwering in kaart brengen tegen de Imam (a). Wanneer het hen uitkwam zouden ze beginnen met ontwrichting, sabotage en het tot chaos en wanorde leiden.

De Imam (a) gaf het bevel dat de infiltranten zouden moeten worden gearresteerd. Toen schreef hij (a) een brief aan Muawiyah; “Oh Muawiyah! U verzendt infiltranten voor ontwrichting? Ik veronderstel dat u van plan bent een oorlog te beginnen en u houdt van oorlog. Als het zo is, dan ben ik ook klaar voor een oorlog en deze is dichtbij.

Muawiyah! Ik ben verrast over u dat u de kandidaat bent voor een baan die u niet verdient en het niet waardig bent. Noch heeft u geen superioriteit in de godsdienst noch laat u geen goed effect, teken of indruk van u achter als monument en gedenkteken. De Moslims hebben de eed van trouw aan mijn kalifaat toe gezworen. Het zou in het belang en het voordeel van de Islam zijn dat u ook deze handeling (kalifaat) zoals de rest van de Moslims goedkeurt. Oh Muawiyah! Praktiseer niet op een valse en ongrijpbare (Batil) manier en u moet ook de eed van trouw aan mij afleggen als alle anderen. Bedenk dat het bloed van de Moslims waardig geëerbiedigd is. Als u mijn advies niet accepteert en wenst om wanorde en chaos tot stand te brengen en het bloed van de Moslim te morsen, dan zal ik u snel tezamen met de andere Moslims aanvallen.”

Het begin van de oorlog

Het duurde niet lang voordat Muawiyah, op het voorwendsel van het bewerkstelligen van de Islamitische eenheid, een reusachtig leger verzamelde en het naar Irak mobiliseerde om de Imam (a) te bestrijden. Toen het nieuws van de beweging van Muawiyahs leger de Imam (a) bereikte, nodigde hij (a) de mensen uit om naar de moskee te komen. Hij beklom de preekstoel en na het loven van Allah (swt) en de begroeting van de heilige Profeet (s), zei hij (a):

“Muawiyah is samen met zijn leger op weg naar Irak. Maak jullie klaar voor de oorlog en verdedig jullie eer en religie.” Maar deze ongehoorzame, overwonnen en passieve mensen gaven geen reactie naar de Imam (a). Addi ibn-e-Hatim was onder de mensen opgestaan en richtte zich zeer droevig naar de mensen en zei: “Wat voor soort mensen zijn jullie? Wat betekent deze doodse stilte? Waarom antwoorden jullie niet de Imam (a) en tevens de kleinzoon van jullie Profeet (s)? Zijn jullie niet bang voor vernedering en lijden? Wees bang van Allah’s woede en kwelling en gehoorzaam de bevelen van jullie Imam (a).

Deze woorden alarmeerden een groep waarna deze hun bereidheid aankondigden om aan de veldslag deel te nemen. Addi ibn-e-Hatim zei vervolgens tegen  de Imam (a); “Wij zijn klaar en wachten op uw bevelen.” De Imam (a) zei; “Ik ga naar het Kamp Nakheela en een ieder van jullie die bereid en gewillig is kan naar deze plaats gaan, hoewel ik weet dat jullie niet jullie belofte zullen nakomen en Muawiyah zal jullie bedriegen.”

Het niet gehoorzamen van de Imam (a)

Wanneer de Imam (a) daar aankwam waren de meesten van hen daar niet aanwezig en waren teruggegaan zonder hun belofte na te komen. Deze die hadden deelgenomen aan de veldslag waren samengesteld uit:

1. Khawarij die zijn gekomen om Muawiyah te bestrijden en niet omwille van het uitvoeren van het bevel van de Imam (a).

2. De materialisten en degenen die van dit leven hielden en de gretige mensen die uit waren op de oorlogsbuit.

3. Zij die ter wille van het volgen van hun stammenleiders hadden deelgenomen en niet wegens enige godsdienstige inspiratie.

Dit is de reden waarom de Imam (a) zich naar hen richtte en zei:

“Jullie hebben mij verraden, zoals jullie mijn vader hadden verraden, die jullie Imam vóór mij was. Ik weet niet of jullie aan de kant zullen staan van de Imam of van iemand die absoluut niet in Allah (swt) en Zijn Profeet (s) gelooft. Vervolgens selecteerde hij een man genaamd Hakam als de legerbevelhebber en heeft hij vier duizend man onder zijn bevel gebracht, zodat hij naar de stad van Ambaar zou gaan en daar zou blijven en de strijdkrachten van Muawiyah in toom moest houden tot het verkrijgen van verdere bevelen. Maar Muawiyah kocht hem om door hem geld te geven en valse beloften te maken. Hakam werd lid van het leger van Muawiyah, samen met zijn twee honderd man. De Imam (a) selecteerde een andere man van de stam van Bani Murad als zijn opvolger en zei; “Hoewel ik geen vertrouwen in u heb, kun je dit beschouwen als een beproeving.” Toen Muawiyah op de hoogte kwam van zijn komst, stuurde hij zijn afgevaardigden met vijf duizend dirham voor hem en beloofde hem een gouverneurschap te geven. Hij werd ook omgekocht door Muawiyah en sloot zich bij hem aan.

De zorgen van de Imam (a)

Toen het nieuws de Imam (a) bereikte dat de stammenleiders zich bij Muawiyah hebben aangesloten, werd de  Imam(a ) hierdoor aangedaan en zei:

“Heb ik niet meerdere keren gezegd dat jullie niet loyaal en betrouwbaar zijn en dat jullie gedrag naar mij toe listig is?”

Hij (a) besloot toen zelf een leger te verzamelen en deze te bewegen. Door de inspanningen van zijn vrienden zijn bijna vier duizend mensen verzameld. De Imam (a) samen met “Sabaat” ging naar Madayan en stuurde twaalf duizend man onder het bevel van Obaidullah bin Abbas en zijn helper Saad bin Qais, als de leider en vooragent om Muawiyah te ontmoeten en zich tegen hem  te verzetten, om hun geest en kracht van aanhankelijkheid te beproeven. Muawiyah stuurde zijn agenten samen met één miljoen Dirham om zich te mengen met de strijdkrachten van de Imam (a) en Qais hiermee te om te kopen, maar Qais negeerde zijn verlangens en beantwoordde hen:

“Vertel Muawiyah dat hij mijn geloof niet kan ontnemen en ik zal niet verleid worden en de Imam (a) verlaten door jouw listige handelingen.”

De agenten die teleurgesteld werden in Qais gingen terug naar de echte commandant Obaidullah bin Abbas en ze hebben hem verleid en omgekocht. Samen met een groep van zijn aanhangers sloot hij zich aan bij Muawiyah. Toen de strijders van de Imam (a) zonder een commandant overbleven, nam Qais het bevel over en leidde de gezamenlijke (Jamaat) gebeden. Qais vocht hevig en wild en had Muawiyah gekweld en bang gemaakt. Als gevolg hiervan stuurde hij enkele infiltranten onder de strijders van Qais, zodat zij propaganda zouden maken dat Imam al-Hassan (a) een vredesverdrag is aangegaan met Muawiyah en dat zij geen reden meer hadden om te strijden. Door deze manier slaagde Muawiyah in het ontwrichten en het scheiden van de Khawarij groep van de Imams strijdkrachten om hen vervolgens om te kopen zodat ze de Imam (a) zouden aanvallen. Wat hij wenste werd verwezenlijkt.

De oproermaker Khawarij

Deze dwaze groep, alkhawarij genoemd, geloofde in wat de infiltranten van Muawiyah hen vertelden en zij werden ongehoorzaam in de bevelen van de Imam (a) en schreeuwden dat Imam al-Hassan (a) een ongelovige was zoals zijn vader en sloten zich aan bij Muawiyah. Plotseling viel een peloton de tent van de Imam (a) aan en zij plunderden wat zij vonden, zodanig dat zelfs het tapijt van de Imam (a) van onder hem (a) werd weggetrokken. De Imam (a) werd gedwongen die plaats te verlaten en hij (a) reed op een paard en een groep van zijn vrienden was rondom hem (a). Één van hen (de aanvallers) kwam uit zijn verbergplaats en verwondde de Imam (a). De Imam (a) werd vervoerd naar het huis van één van zijn vrienden en kreeg daar medische zorg en behandeling. Het grootste deel van zijn gouverneurs schreven in het geheim vertrouwelijke brieven aan Muawiyah zeggende:

“Wij zijn bereid u te gehoorzamen wanneer u naar Irak komt en wij beloven dat wij de Imam (a) zullen arresteren en aan u zullen overhandigen.”

Muawiyah verzond al deze brieven naar de Imam (a) samen met een begeleidende brief zeggende:

“Deze mensen zijn niet gelovig gebleven aan uw vader en zij zullen ook niet aan uw kant blijven. Ik ben bereid om een verdrag met u te ondertekenen en de oorlog te overzien.”

Waarom keurde de Imam (a) het vredesverdrag goed?

De Khawarij en de oneerlijke vrienden van de Imam (a) maakten het voor de Imam (a) onvermijdelijk om het bestand met Muawiyah goed te keuren. Maar het verdrag betekende niet dat de Imam (a) samenspande met Muawiyah en akkoord ging met zijn wrede en brutale activiteiten. Maar het verdrag met Muawiyah was een wapenstilstand voor een bepaalde periode. Dit omdat, als Muawiyah zou overwinnen, dan zou hij alle hoop van de Islam hebben weggenomen en de stichting van de Islam zou hebben vernietigd en alle ware Moslims zou hebben gedood.

Imam al Hassan (a) stelde de voorwaarden van het vredesverdrag op, zodat de gemeenschap zelf in zou zien wat voor een kwade regering Mu’awiya voor ogen hield. In andere woorden; Imam al Hassan (a) wilde de mensen laten inzien dat Mu’awiya en de Ummayads onwetenden waren en ver weg van de ware Islam. In het algemeen sprekend heeft Imam Hassan (a) onder kritieke toestanden dit plan gemaakt, omdat het de tirannieën waren die regeerden. Imam Hassan (a) heeft dit plan van zijn grootvader, de heilige Profeet Mohammad (s) geleerd, namelijk het verdrag van al-Hudaybiya. Hij volgde dus het voorbeeld van zijn grootvader, de heilige Profeet(s) op.

Bovendien streefde het Romeinse Imperium naar een kans om de Islamitische landen aan te vallen, en het onderlinge geschil tussen de Moslims was voor hen de beste kans. Aldus sprak de Imam (a) met veel pijn zijn onware en ontrouwe vrienden aan; “Ik weet dat jullie boosaardigheid en valse streken praktiseren, een groep die noch schande noch geen godsdienst kent, heeft zich onvoorwaardelijk overhandigd aan Muawiyah, narigheid aan jullie, bij Allah (swt). Muawiyah zal zijn verplichtingen niet vervullen. Ik wilde voor jullie de godsdienst vestigen die vrij is van onheil, maar jullie hebben mij hierbij niet geholpen. Jullie bewogen op de weg van de oppositie en confrontatie en begingen met mij oneerlijkheid, die mij dwong en verplicht heeft gesteld om het verdrag te ondertekenen. Bij Allah, als ik vrienden en helpers had, dan zou ik het werk niet aan Muawiyah hebben overhandigd, omdat ik de kalifaat verboden acht voor Bani Ommayide. Jullie zullen spoedig de bitterheid van het gedrag van Muawiyah ervaren, en deze dag en nacht beproeven.”

Nadat de Imam (a) werd gedwongen om het vredesverdrag met Muawiyah te maken, schreef hij een brief aan hem zeggende; “Ik wilde het goede doen opleven en een eind maken aan verderf en ijdelheid; en wou het heersersschap van Allah (swt) en de sunnah van de Profeet (s) vestigen, maar de mensen waren het hierbij oneens en hebben mij niet gesteund. Nu stel ik een verdrag met u op basis van de volgende voorwaarden, waarvan ik weet dat u deze niet zult vervullen en niet zult naleven. Maar spoedig zult u berouw hebben, maar dan zal de tijd zijn waar het voordeel niet met u zal zijn.”

Vervolgens verzond hij (a) zijn neef Abdullah Bin Harris om Muawiyah te ontmoeten, zodat hij zijn toewijding op de voorwaarden zou verkrijgen, die hij na een onderhandeling met hem had voorgesteld, waarna de overeenkomst werd geschreven, en het bestandsverdrag opgesteld werd.

De inhoud van het vredesverdrag

Een groep overleveraars zoals al-Tabari en Ibn al-Athir hebben het volgende overgeleverd:

“Voorzeker, Mu’awiya heeft een blanke pagina (al-sahifa al-Bayda) naar al-Hassan (a) gestuurd. Onderaan deze pagina was de stempel van Mu’awiya weergegeven. Toen schreef Mu’awiya het volgende aan al-Hassan: “Op deze pagina, waaronder de afdruk van mijn stempel, stel de voorwaarden op die je wilt en dat zal van jou zijn”. [1]

Relevante en beschikbare bronnen zijn bestudeerd om te achterhalen welke voorwaarden Imam al-Hassan (a) in het vredesverdrag heeft opgenomen. Echter er zijn alleen afzonderlijke delen van het vredesverdrag beschikbaar. De overleveraars zijn het erover eens dat deze afzonderlijke delen de inhoud van het vredesverdrag completeren. Eén overleveraar heeft de tekst van het vredesverdrag van begin tot eind overgeleverd. Deze overleveraar heeft gezegd dat deze tekst het complete vredesverdrag van Imam al-Hassan (a) betreft. Andere overleveraars (en daarmee de overleveringen) hebben vele onderdelen van deze ene tekst verworpen. Het is benoemenswaardig dat deze overleveringen een betere isnad (ketting van overleveraars) hebben en in grotere aantallen aanwezig zijn dan deze ene referentie.

Om vertrouwd te zijn met de inhoud van het vredesverdrag is er het recht om hier ook mee voldaan te zijn. Echter, alleen wanneer wij enkel, net zoals de overleveraars, tevredenheid wilden. Zij hebben daarom de overleveringen beknopt overgeleverd, waardoor zij tevreden waren met de opsomming in plaats van de details. Dit heeft ermee te maken dat de verzoening tussen Mu’awiya en Imam al-Hassan (a) plaatsvond op basis van deze voorwaarde: “Stel de voorwaarden op die je wilt en dat zal van jou zijn”. Dit betekent dat Imam al-Hassan (a), deze pagina, met onderaan de stempel van Mu’awayia, alleen vulde met verschillende voorwaarden. Deze voorwaarden waren ten gunste van zijn familie, de shia’s (volgelingen) of zijn doelstellingen. Dus deze pagina bevatte niets anders dan deze voorwaarden.

Het is onmogelijk om vandaag de dag te weten wat de exacte details zijn. In ieder geval weten we dat deze in het vredig belang van Imam al-Hassan (a) waren. Dit is met zekerheid vast te stellen, omdat Imam al-Hassan (a) vrij was zijn voorwaarden te stellen. Het is van uiterst belang om de afzonderlijke delen van verschillende bronnen, die ons de meest correcte en betrouwbare informatie weergeven, betreft het Vredesverdrag te verzamelen. Het verdrag is in verschillende items opgesplitst en iedere overlevering is gekoppeld aan het juiste item, opdat we dichter bij het werkelijke vredesverdrag komen.

Onderdeel 1

Het gezag teruggeven aan Mu’awiya zou op voorwaarde plaatsvinden, dat Mu’awiya zou handelen volgens de Koran en de Sunna van de Profeet (s). [2] En volgens het gedrag van de rechtvaardige kaliefen. [3]

Onderdeel 2

Na Mu’awiya zal het gezag worden overgenomen door al-Hassan (a) [4]. Wanneer al-Hassan (a) een ongeluk overkomt, zal het gezag aan Imam al-Hussein (a) worden overgedragen. [5] Mu’awiya heeft niet het recht om het gezag aan een ander toe te kennen. [6]

Onderdeel 3

Mu’awiya moet stoppen met het vervloeken van Imam Ali (a) tijdens de qunut (persoonlijk gebed) en de verplichte gebeden (salaat) [7]. En Mu’awiya dient Imam Ali (a) enkel op een goede manier te gedenken. [8]

Onderdeel 4

Mu’awiya moet uitgesloten worden van hetgeen in het verdrag van Kufa is opgesteld: 5 miljoen (dirhams). Dus wanneer het gezag, door middel van dit vredesverdrag, aan Mu’awiya wordt overhandigd betekent dit niet dat Mu’awiya aanspraak kan maken op het vredesverdrag van Kufa (dus 5 miljoen dirhams). Mu’awiya moet Imam al-Hassan (a) ieder jaar een miljoen dirhams toesturen en bij voorkeur het geven aan de banu (kinderen) van Hashim en de banu ‘Adb Shams. Mu’awiya zal een miljoen dirham onderling moeten verdelen onder de zonen waarvan de vaders in de gevechten (samen met Imam Ali (a)) bij de Slag van Kameel, de slag van Badr en Siffin werden vermoord en hij moet dit besteden van de belastingen van Dar Abjard. [9]

Onderdeel 5

De mensen moeten, waar zij ook wonen, veilig zijn op de aarde van Allah (swt); Sham (Syria), Iraq, Hijaz, Yemen etc. Mu’awiya moet iedereen veiligheid bieden en mag hen niet vervolgen noch mag hij het Irakese volk voor hun vijandigheid straffen. [10]

De volgelingen van Imam Ali (a) moet veiligheid geboden worden, ongeacht waar zij zich bevinden. Mu’awiya mag de volgelingen van Imam Ali (a) niet blootstellen aan kwaad, en er moet volledige zekerheid voor hun leven, eigendommen, vrouwen en kinderen worden gegeven. Noch mag hij de volgelingen van Imam Ali (a) vervolgen, noch mag hij hen blootstellen aan kwaad, en Mu’awiwya moet hen het recht teruggeven. [11]

Mu’awiya mag niet in het geheim of in het openbaar kwade plannen voor Imam al-Hassan (a), Imam al-Hussein (a) of een ander familielid van de heilige Profeet (s) beramen noch mag hij hen in andere landen bedreigen. [12]

Het einde

Ibn Qutayba al-Dinawari: “Toen schreef ‘Ab Allah b. ‘Amir (d.w.z. Mu’awiya als boodschapper van al-Hassan) aan Mu’awiya alle voorwaarden die al-Hassan (a) hem opdroeg. Dus, Mu’awiya schreef het verdrag met zijn eigen geschrift en bestempelde deze met zijn eigen stempel. Hij bevestigde dit verdrag met een sterke eed in het bijzijn van bepaalde convenanten en hij stelde de leiders van Syrië als getuige en gaf hen (d.w.z. de voorwaarden) deze om van ‘Abd Allah b. ‘Amir naar al-Hassan (a) te sturen. [13]

Andere historici dan b. Qutayba al-Dinawari hebben de wijze van de tekst waarmee Mu’awiya het einde van het verdrag beschreef, overgeleverd. Intussen maakte Mu’awiya een verbond met Allah (swt) om aan al-Hassans voorwaarden te voldoen. De wijze is als volgt:

“Met betrekking tot Mu’awiya b. Abu Sufyan die verplicht is om het verbond van Allah (swt) en Zijn belofte te vervullen, en hetgeen dat Allah (swt) zijn dienaren heeft verplicht te vervullen, en hetgeen te vervullen wat Allah (swt) uit Zichzelf heeft gegeven. [14]

Op basis van de meest authentieke overleveringen was dit in het midden in de maand van Jamadi al-Ula, in het jaar 54 A.H.

Het breken van het verdrag

Nadat het vredesverdrag leidend was, concentreerde Muawiyah zijn aandacht op Kufa en hield de Juma gebedcongregatie in Nakheela. Hij zei duidelijk in zijn Jumma preek “Oh mensen, ik vocht niet tegen jullie zodat jullie je gebeden zouden moeten verrichten en om te blijven vasten, in plaats daarvan, het was met de reden dat ik over jullie zou regeren hoewel jullie daar niet van houden. Ik zal alle voorwaarden van het bestandsverdrag die opgesteld zijn met Hassan bin Ali (a) overtreden en deze verpletteren onder mijn voeten.” Maar het gedrag van Muawiyah toonde in bepaalde kwesties aan dat hij ernstig bevangen en gekweld was, wegens de invloed van de Imam (a), waardoor hij soms verplicht werd om enkele van de punten van het vredesverdrag in praktijk te brengen.

Toen Ibn-e-Ziad, de gouverneur van Kufa, één van de vrienden van de Imam (a) ging vervolgen (om te straffen), schreef de Imam (a) over dit incident aan Muawiyah, die meteen Ibn-e-Ziad over deze gebeurtenis berispte.

Muawiyah besloot om Yazeed als zijn opvolger aan te wijzen

Echter het verdrag dat hij had ondertekend met Imam al-Hassan (a) weerhield hem van deze daad. Muawiyah besloot de imam (a) te vergiftigen zodat de bekendmaking van zijn zoon Yazeed als zijn opvolger door kon gaan en hij de mensen kon dwingen om eed en trouw toe te zweren aan Yazeed. Om zijn doel te bereiken heeft Muawiyah ‘Jaada’, de echtgenote van de imam, benaderd. Hij heeft haar kunnen bedriegen door haar te verleiden met voor in haar ogen een aanlokkend aanbod; Als zij haar echtgenoot, Imam al-Hassan (a), zou vergiftigen, dan zou zij honderdduizend Dirham ontvangen en ook zou zij geselecteerd worden als de echtgenote van Yazeed en zo zou ze de vrouw van de kalifaat van alle Moslims worden.

Martelaarschap van Imam (a)

De oneerlijke hand vergiftigde het eten van de Imam (a)

Hebzuchtigheid en roem hebben de ogen van de echtgenote van Imam al-Hassan (a) verblind en heeft haar doen luisteren naar de vijand om daarna een afschuwelijke daad te plegen die de geschiedenis nooit zal vergeten. De Imam (a) wist op welke manier hij zou overlijden en heeft verscheidene keren gezegd dat hij vermoord zal worden door zijn vrouw. De mensen hadden hem hierop gevraagd om van haar te scheiden en haar uit zijn huis te zetten. Hierop antwoordde de Imam (a); “Ze heeft nog geen misdaad gepleegd en als ik haar mijn huis uitzet, dan heb ik niets goed gedaan. Want dan kan ze mijn handeling als excuus gebruiken om haar misdaad te plegen en ze zal zeggen dat ik haar zonder reden het huis uit heb gezet. Wees op de hoede! Muawiyah zal me niet met rust laten. Al verlaat ik mijn vrouw, dan nog zal zij geen afstand nemen van haar ontrouw jegens mij, behalve dat ze dan haar daad kan plegen en als dekking gebruiken dat ze onderdrukt werd.”

Ten slotte op de 7de dag van Safar, 50ste hijrah toen de Imam (a) zijn vasten wou verbreken, gaf zijn echtgenote, Jaada, hem een beker met vergiftigd melk om hiermee het vasten te verbreken.

De Imam heeft een deel van de melk gedronken en zei vervolgens tegen haar; “Oh vijand van God en de Profeet (s), jij hebt mij vermoord, God zal jou doden. Ik zweer bij Allah, jij en Muawiyah zullen worden veracht, en jullie zullen ellendig en hulpeloos worden.” Wat de Imam vertelde gebeurde ook daadwerkelijk. Jaada werd op een vernederende manier uit het hof van Muawiyah gestuurd. Kort daarna overleed ze. Ook Muawiyah stierf op een afschuwelijke en pijnlijke manier.

Imam Hassan (a) werd begraven in al-Baqi in Medina.

Moge Allah zijn zuivere ziel zegenen.

© Copyright Ahlalbait Jongeren

Bronnen:

[1]Al-Tabari, Ta’rikh, vol. 6, p. 93. Ibn al-Athir, al-Kamil fi al-Ta’rikh, vol. 3, p. 162.

[2] Ibn Abu al-Hadid, Sharh Nahj al-Balagha, vol. 4, p. 6

[3] Ibn `Aqil, al-Nasa’ih al-Kafiya, p. 156. Al-Majfsi, Bihar al-Anwar, vol. 10, p. 115.

[4] Al-Sayuf, Ta’rikh al-Khulafa’, p. 194. Ibn Kathir, al-Bidaya wa alNahaya, vol. 8, p. 41. Ahmad Shahab al-Din al-`Asqalani, al-Isaba fi Tamiiz al-Sahaba, vol. 2, pp. 12- 13. Ibn Qutayba al-Dinawari, al-Imama wa al-Siyasa, p. 150. Farid Wajdi, Da’irat al-Ma’arif al-Islamiya, vol. 3, p. 443.

[5] Ibn al-Muhanna, `Umdat al-Talib, p. 52.

[6] Ibn Abu al-Hadid, Sharh Nahj al-Balagha, vol. 4, p. 8.

Al-Majlisi, Bihar al-Anwar, vol. 10, p. 115. Ibn al-Sabbagh, al-FusW al Muhimma.

[7] Muhsin al-Amin al-`Amili, A’yan al-Shi’a, vol. 4, p. 43.

[8] Abu al-Faraj al-Isfahani, Maqatil al-Talibiyyin, p. 26. Ibn Abu al Hadid, Sharh Nahj al-Balagha, vol. 4, p. 15.

Other than these two authors said: “Indeed, al-Hasan asked Mu’awiya not to curse ‘Ali. However, Mu’awiya disagreed with him on refraining from cursing him, and agreed with him on that ‘Ali should not be cursed while he (i.e., Mu’awiya) hear that.” Ibn al-Athir said: “Then Mu’awiya broke that, too.”

[9] Ibn Qutayba al-Dinawari, al-Imama wa al-Siyasa, p. 200. Al-Tabari, Ta’rikh, vol. 6, p. 92. Ibn Babawayh, `Ilal al-Sharaiya`, p. 81. Ibn Kathir, al-Bidaya wa al-Nihaya, vol. 8, p. 14.

Dar Abjard is a town on the borders of Ahwaz in Persia (Iran).

De standvastigheid en de verdraagzaamheid van Imam al-Hassan (a)

Op een dag reed de imam (a) op zijn paard. Onderweg kwam hij één van de bondgenoten van ‘Muawiyah’ tegen. Toen die man de  imam (a) herkende, begon hij zich met respectloze woorden uit te drukken tegenover de imam (a). Imam al-Hassan (a) stopte, luisterde naar hem en zei toen het volgende: “Ik denk dat je een reiziger en vreemdeling bent. Je bent uitgelokt door de vijanden over ons en hun valse woorden over ons hebben je cynisch en pessimistisch gemaakt over ons. Als je een behoefte hebt, kan ik die behoefte vervullen.  Als je honger hebt, zal ik je eten geven. Als je kleding nodig hebt, zal ik je kleren geven. Als je geen slaapplaats hebt om te verblijven, dan zal ik je meenemen naar mijn huis, gastvrijheid verlenen en je goed behandelen.

Toen de respectloze persoon de woorden van de imam (a) hoorde, schaamde hij zich en toonde hij berouw. Hij was zo overstuur en onrustig over wat hij had gedaan, dat hij begon te huilen. Hij verontschuldigde zich direct. Hij zei: “De woorden van jouw vijanden hadden mij geraakt. Vòòr deze gebeurtenis waren jij en je vader de grootste vijanden van mij onder alle mensen. Maar nu ik deze hoffelijkheid van je heb gezien, ben je de meest respectvolle ,en meest genadige mens voor mij onder alle mensen. Ik werd mij ervan bewust dat je van een familie bent die het vermogen heeft om de erfgenamen te zijn van de profeet Mohammed (sa). Zolang ik leef, zal ik een vriend en toegewijde van je zijn en je rechten verdedigen.” En hij deed wat hij had gezegd. 

Reflecterend op dit verhaal leer ik van beide karakters. Allereerst van de man die de imam (a) aanviel. 

1.    Oordeel niet over iemand of een gebeurtenis totdat je deze persoon of situatie met eigen ogen van dichtbij hebt meegemaakt of gezien.  Misschien klopt het niet wat anderen over deze persoon of gebeurtenis zeggen. Misschien is de waarheid vervaag. Misschien heeft een ander jou iets vertelt wat uitsluitend in zijn/haar eigen beleving zo is geweest. 

2.    Val nooit iemand zomaar aan. Je zet je eigen karakter op het spel wanneer je dit doet. Wat als jouw aanname niet klopt? Dan heb je jezelf en jouw reputatie onnodig op het spel gezet.
Ten tweede heb ik ook geleerd van de woorden van de imam (a).
 
1.    Als iemand mij aanvalt, doet deze persoon dit vanuit een emotie waar hij of zij geen volledige controle over heeft. Dat betekent dat ik mijn eigen rust hierdoor niet dien te verliezen en mijzelf moet beheersen.  Ik zal de tegenpartij de ruimte geven en luisteren naar zijn of haar woorden. Zodra hij of zij klaar is met spreken, zal ik mijn kant van het verhaal delen. Zo zal ik beter begrijpen waar de frustratie ligt en kan ik beter handelen.  

2.    Als iemand mij met een respectloze taal aanvalt en dus zijn eigen karakter verlaagt, hoor ik dat niet te doen. Ik blijf standvastig in mijn morele principes en dat houdt in dat we met respect omgaan met elkaar.

Na het lezen van het verhaal vroeg ik me af: kan ik dit? Zou ik ook in een soortgelijke situatie rustig en kalm reageren? En dan ook nog eens met zoveel respect en gastvrijheid? Of zou ik altijd iets op mijn hart hebben tegen die persoon? Toen las ik een vers uit de Koran in hoofdstuk Fussilat vers 34 waarin Allah het volgende zegt: “Goed en kwaad zullen niet gelijk gesteld worden. Vergeld het kwade met goed, en ziet: de man, die uw vijand was, zal uw beschermer en warmste vriend worden.”

Beantwoord het slechte met het goede. Iedereen kan het goede beantwoorden met goedheid maar de kunst is om met het goede te reageren ook als je met het slechte wordt benaderd.

De standvastigheid en de verdraagzaamheid van Imam al-Hassan (a)

Het vredesverdrag van Imam al Hassan (a) met Mu’awiya ontstond door de vele wreedheden die de Imams en de familieleden van de Profeet (s) moesten verdragen. Het was Imam al Hassan (a) die in geduld deze wreedheden succesvol verdroeg. De Imam (a) was loyaal aan Allah (swt), de Koran, onze Profeet (s) en alle moslims. Voorzeker, zijn daden en woorden waren oprecht.

Nu zijn er velen die Imam al Hassan (a) onterecht door dit vredesverdrag met Mu’awiya beschuldigen. Zij beweren dat Imam al Hassan (a) in een slagstrijd tegen Mu’awiya moest vechten en zijn leven op deze manier ten einde moest komen; net zoals Imam al Hussein (a) bij de slag Karbala. Het is  opmerkelijk dat sindsdien de mensen niet hebben begrepen waar het vredesverdrag van Imam al Hassan (a) om draait. In het boek ‘Sulh al- Hassan’ van de gerespecteerde geleerde Shaykh Radi Aal-Yasin wordt dit belangrijke deel van de geschiedenis beschreven. Het is daarom een van de werken die van uiterst belangrijke waarde is. Het is een van de werken die ieder islamitische bibliotheek in bezit moet hebben. Eenieder die het respectabele boek ‘Sulh al Hassan’ aandachtig zal lezen, zal opmerken dat Imam al Hassan (a) en Mu’awiya twee kaliefen met verschillende manieren waren. Imam al Hassan (a) leefde volgens de principes van de Koran en de Sunna. In andere woorden de principes van de heilige Profeet Mohammad (s). Mu’awiya daarentegen volgde de manieren van de Ummayads op. Dit waren mensen zoals Abu Sufyan en Hind. De Ummayads zijn uiteindelijk diegenen die de Islam nooit omarmd hebben; dit was slechts schijn. Met hun onrechtvaardige daden deden zij de Islam kwaad.

Mu’awiya gebruikte de Islam om meer macht te krijgen en werd gedurende de periode van de tweede en derde kaliefen actief. Hij werd door hen voor ongeveer een periode van twintig jaar als gouverneur van Sham (Syrië) aangesteld. Hij kwam zo in de positie om te regeren en tegelijkertijd het volk daar met zijn eigen ideeën te voeden. Deze mensen werden dan ook de aanhangers van Mu’awiya.
Omdat hij familie van de Qurays (familieleden van de stam van de Profeet (s)) was en tot de metgezellen behoorde, dachten de mensen automatisch goed over hem. Hij werd hierdoor bekender dan de vooraanstaande metgezellen van de Profeet (s) waar Allah (swt) tevreden was. Intussen richtte Mu’awiya zijn aandacht op de gewone mensen en kochten ze vooraanstaande mensen om. De mensen werden omgekocht met het geld van de bevolking. De Ummayads wilden een pre-islamitische, atheïstische staat. De Islam kwam in gevaar, alsmede de mensen die voor de Islam kozen. Zo kwamen ook Imam al Hassan (a) en Imam al Hussein (a) in gevaar en vervolgens hadden zij twee keuzes: of zich overgeven aan Mu’awiya of zich verzetten tegen het beleid van Mu’awiya.

Als zij zich verzet zouden hebben tegen het leiderschap van Mu’awiya dan zou dit betekend hebben dat de volgelingen van de Islam in gevaar zouden komen, en zo ook diegenen die zich op het juiste pad van Allah (swt) bevonden. Aan de andere kant zien we dat Imam al Hussein (a), bij de slag Karbala, in een slagstrijd zijn leven heeft moeten opofferen.  Als Imam Hassan (a) dit ook gedaan zou hebben, zou zijn opoffering geen effect op de gemeenschap hebben gehad en had Mu’awiya ongestoord met zijn sluwe plannen verder kunnen gaan. De Ummayads zouden winnen en hun wrede plannen tegen de Islam verder kunnen uitvoeren. Mu’awiya zou dan de hele islamitische gemeenschap overheersen. Imam al Hassan (a) kwam daarom tot het besluit dat hij een manier moest bedenken om met de tirannie van Mu’awiya om te gaan. Een heel belangrijke opmerking hierbij is dat Imam Hassan (a) altijd als beginsel heeft gehad dat Mu’awiya moest handelen op basis van de Koran en de Sunna, de Shia (volgelingen) niet mocht straffen, het respecteren en aan de Shia dezelfde rechten als andere moslims geven. Het ging Imam al Hassan (a) altijd om het principe van rechtvaardigheid.

Imam al Hassan (a) stelde de voorwaarden van het vredesverdrag op, zodat de gemeenschap zelf in zou zien wat voor een kwade regering Mu’awiya voor ogen hield. In andere woorden; Imam al Hassan (a) wilde de mensen laten inzien dat Mu’awiya en de Ummayads onwetenden waren en ver weg van de ware  Islam. In het algemeen sprekend heeft Imam Hassan (a) onder kritieke toestanden dit plan gemaakt, omdat het de tirannieën waren die regeerden. Imam Hassan (a) heeft dit plan van zijn grootvader, de heilige Profeet Mohammad (s) geleerd, namelijk het verdrag van al-Hudaybiya. Hij volgde dus het voorbeeld van zijn grootvader, onze Heilige Profeet(s) op.
Op een gegeven moment bedacht Mu’awiya het volgende om de Koran en de Sunna te onderdrukken: het vermoorden van de rechtvaardigen, het beledigen van de oprechten, geld stelen en nobele mensen gevangen nemen. Mu’awiya begon steun te geven aan corrupte mensen zoals: b. al-`As, b. Shu’ba, b. Said, b. Artat, b. Jundub, b. al-Samt, b. al-Hakam, b. Marjana, b. ‘Aqaba, and b. Sumayya. En helaas heeft Mu’awiya zijn corrupte beleid aan zijn zoon Yazid doorgegeven. We zien dan ook dat de geschiedenis verder gaat bij Imam al Hussein (a), omdat de Imam het tegen Yazid moest opnemen. 

Imam Hassan (a) heeft door middel van dit belangrijke vredesverdrag een weg naar rechtvaardigheid gebaand. Imam Hassan (a) was ook zeker bereid zijn leven op te offeren in een slagstrijd, maar hij moest destijds een andere vorm van politiek aangaan. Daarom wordt ook wel gezegd dat het martelaarschap van Imam Hussein (a) al eerder aan Imam Hassan (a) behoorde. Imam Hassan (a) moest met geduld en in stilte de onrechtvaardigheid bestrijden. Na de slag bij Karbala en Sa’bat begonnen de mensen dan ook in te zien dat de Ummayads tot de onwetenden behoorden, en dat deze een belangrijke rol bij de vernietiging van de Islam speelden. Ze kwamen achter het plan van Mu’awiya om Imam Hassan (a) te vergiftigen, dat Mu’awayia onverschilligheid ten opzichte van het vredesverdrag met Imam Hassan (a) toonde en alle andere wreedheden die zij hebben begaan.

De inhoud van het vredesverdrag
Een groep overleveraars zoals al-Tabari en Ibn al-Athir hebben het volgende overgeleverd:
“Voorzeker, Mu’awiya heeft een blanke pagina (al-sahifa al-Bayda) naar al-Hassan (a) gestuurd. Onderaan deze pagina was de stempel van Mu’awiya weergegeven. Toen schreef Mu’awiya het volgende aan al-Hassan: “Op deze pagina, waaronder de afdruk van mijn stempel, stel de voorwaarden op die je wilt en dat zal van jou zijn”. [1]

Relevante en beschikbare bronnen zijn bestudeerd om te achterhalen welke voorwaarden Imam al-Hassan (a) in het vredesverdrag heeft opgenomen. Echter zijn er alleen afzonderlijke delen van het vredesverdrag beschikbaar. De overleveraars zijn het erover eens dat deze afzonderlijke delen de inhoud van het vredesverdrag completeren. Eén overleveraar heeft de tekst van het vredesverdrag van begin tot eind overgeleverd. Deze overleveraar heeft gezegd dat deze tekst het complete vredesverdrag van Imam al-Hassan (a) betreft. Andere overleveraars (en daarmee de overleveringen) hebben vele onderdelen van deze ene tekst verworpen. Het is benoemenswaardig dat deze overleveringen een betere isnad (ketting van overleveraars) hebben en in grotere aantallen aanwezig zijn dan deze ene referentie.
Om vertrouwd te zijn met de inhoud van het vredesverdrag is er het recht om hier ook mee voldaan te zijn. Echter, alleen wanneer wij enkel, net zoals de overleveraars, tevredenheid wilden. Zij hebben daarom de overleveringen beknopt overgeleverd, waardoor zij tevreden waren met de opsomming in plaats van de details. Dit heeft ermee te maken dat de verzoening tussen Mu’awiya en Imam al-Hassan (a) plaatsvond op basis van deze voorwaarde: “Stel de voorwaarden op die je wilt en dat zal van jou zijn”. Dit betekent dat Imam al-Hassan (a), deze pagina, met onderaan de stempel van Mu’awayia, alleen vulde met verschillende voorwaarden. Deze voorwaarden waren ten gunste van zijn familie, de shia’s (volgelingen) of zijn doelstellingen. Dus deze pagina bevatte niets anders dan deze voorwaarden.

Het is onmogelijk om vandaag de dag te weten wat de exacte details zijn. In ieder geval weten we dat deze in het vredig belang van Imam al-Hassan (a) waren. Dit is met zekerheid vast te stellen, omdat Imam al-Hassan (a) vrij was zijn voorwaarden te stellen. Het is van uiterst belang om de afzonderlijke delen van verschillende bronnen, die ons de meest correcte en betrouwbare informatie weergeven, betreft het Vredesverdrag te verzamelen. Het verdrag is in verschillende items opgesplitst en iedere overlevering is gekoppeld aan het juiste item, opdat we dichter bij het werkelijke vredesverdrag komen.

Onderdeel 1
Het gezag teruggeven aan Mu’awiya zou op voorwaarde plaatsvinden, dat Mu’awiya zou handelen volgens de Koran en de Sunna van de Profeet (s). [2] En volgens het gedrag van de rechtvaardige kaliefen. [3]

Onderdeel 2
Na Mu’awiya zal het gezag worden overgenomen door al-Hassan (a) [4]. Wanneer al-Hassan (a) een ongeluk overkomt, zal het gezag aan Imam al-Hussein (a) worden overgedragen. [5] Mu’awiya heeft niet het recht om het gezag aan een ander toe te kennen. [6]

Onderdeel 3
Mu’awiya moet stoppen met het vervloeken van Imam Ali (a) tijdens de qunut (persoonlijk gebed) en de verplichte gebeden (salaat) [7]. En Mu’awiya dient Imam Ali (a) enkel op een goede manier te gedenken. [8]

Onderdeel 4
Mu’awiya moet uitgesloten worden van hetgeen in het verdrag van Kufa is opgesteld: 5 miljoen (dirhams). Dus wanneer het gezag, door middel van dit vredesverdrag, aan Mu’awiya wordt overhandigd betekent dit niet dat Mu’awiya aanspraak kan maken op het vredesverdrag van Kufa (dus 5 miljoen dirhams). Mu’awiya moet Imam al-Hassan (a) ieder jaar een miljoen dirhams toesturen en bij voorkeur het geven aan de banu (kinderen) van Hashim  en de banu ‘Adb Shams. Mu’awiya zal een miljoen dirham onderling moeten verdelen onder de zonen waarvan de vaders in de gevechten (samen met Imam Ali (a)) bij de Slag van Kameel, de slag van Badr en Siffin werden vermoord en hij moet dit besteden van de belastingen van Dar Abjard. [9]

Onderdeel 5
De mensen moeten, waar zij ook wonen, veilig zijn op de aarde van Allah (swt); Sham (Syria), Iraq, Hijaz, Yemen etc. Mu’awiya moet iedereen veiligheid bieden en mag hen niet vervolgen noch mag hij het Irakeze volk voor hun vijandigheid straffen. [10]
De volgelingen van Imam Ali (a) moet veiligheid geboden worden, ongeacht waar zij zich bevinden. Mu’awiya mag de volgelingen van Imam Ali (a) niet blootstellen aan kwaad, en er moet volledige zekerheid voor hun leven, eigendommen, vrouwen en kinderen worden gegeven. Noch mag hij de volgelingen van Imam Ali (a) vervolgen, noch mag hij hen blootstellen aan kwaad, en Mu’awiwya moet hen het recht teruggeven. [11]
Mu’awiya mag niet in het geheim of in het openbaar kwade plannen voor Imam al-Hassan (a), Imam al-Hussein (a) of een ander familielid van de heilige Profeet (s) beramen noch mag hij hen in andere landen bedreigen. [12]
Het einde
Ibn Qutayba al-Dinawari: “Toen schreef ‘Ab Allah b. ‘Amir (d.w.z. Mu’awiya als boodschapper van al-Hassan) aan Mu’awiya alle voorwaarden die al-Hassan (a) hem opdroeg. Dus, Mu’awiya schreef het verdrag met zijn eigen geschrift en bestempelde deze met zijn eigen stempel. Hij bevestigde dit verdrag met een sterke eed in het bijzijn van bepaalde convenanten en hij stelde de leiders van Syrië als getuige en gaf hen (d.w.z. de voorwaarden) deze om van ‘Abd Allah b. ‘Amir naar al-Hassan (a) te sturen. [13]
Andere historici dan b. Qutayba al-Dinawari hebben de wijze van de tekst waarmee Mu’awiya het einde van het verdrag beschreef, overgeleverd. Intussen maakte Mu’awiya een verbond met Allah (swt) om aan al-Hassan’s voorwaarden te voldoen. De wijze is als volgt:
“Met betrekking tot Mu’awiya b. Abu Sufyan die verplicht is om het verbond van Allah (swt) en Zijn belofte te vervullen, en hetgeen dat Allah (swt) zijn dienaren heeft verplicht te vervullen, en hetgeen te vervullen wat Allah (swt) uit Zichzelf heeft gegeven. [14]
Op basis van de meest authentieke overleveringen was dit in het midden in de maand van Jamadi al-Ula, in het jaar 54 A.H.
Deze vertaling is slechts een selectie uit ‘Sulh al-Hassan, the peace treaty of al-Hassan, by Shaykh Radi Aal-Yasin.
Voor meer informatie hierover bezoek www.al-islam.org.

Bronnen
[1]Al-Tabari, Ta’rikh, vol. 6, p. 93. Ibn al-Athir, al-Kamil fi al-Ta’rikh, vol. 3, p. 162.
[2] Ibn Abu al-Hadid, Sharh Nahj al-Balagha, vol. 4, p. 6
[3] Ibn `Aqil, al-Nasa’ih al-Kafiya, p. 156. Al-Majfsi, Bihar al-Anwar, vol. 10, p. 115.
[4] Al-Sayuf, Ta’rikh al-Khulafa’, p. 194. Ibn Kathir, al-Bidaya wa alNahaya, vol. 8, p. 41. Ahmad Shahab al-Din al-`Asqalani, al-Isaba fi Tamiiz al-Sahaba, vol. 2, pp. 12- 13. Ibn Qutayba al-Dinawari, al-Imama wa al-Siyasa, p. 150. Farid Wajdi, Da’irat al-Ma’arif al-Islamiya, vol. 3, p. 443.
[5] Ibn al-Muhanna, `Umdat al-Talib, p. 52.
[6] Ibn Abu al-Hadid, Sharh Nahj al-Balagha, vol. 4, p. 8.
Al-Majlisi, Bihar al-Anwar, vol. 10, p. 115. Ibn al-Sabbagh, al-FusW al Muhimma.
[7] Muhsin al-Amin al-`Amili, A’yan al-Shi’a, vol. 4, p. 43.
[8] Abu al-Faraj al-Isfahani, Maqatil al-Talibiyyin, p. 26. Ibn Abu al Hadid, Sharh Nahj al-Balagha, vol. 4, p. 15.
Other than these two authors said: “Indeed, al-Hasan asked Mu’awiya not to curse ‘Ali. However, Mu’awiya disagreed with him on refraining from cursing him, and agreed with him on that ‘Ali should not be cursed while he (i.e., Mu’awiya) hear that.” Ibn al-Athir said: “Then Mu’awiya broke that, too.”
[9] Ibn Qutayba al-Dinawari, al-Imama wa al-Siyasa, p. 200. Al-Tabari, Ta’rikh, vol. 6, p. 92. Ibn Babawayh, `Ilal al-Sharaiya`, p. 81. Ibn Kathir, al-Bidaya wa al-Nihaya, vol. 8, p. 14.
Dar Abjard is a town on the borders of Ahwaz in Persia (Iran).
[10] Abu al-Faraj al-Isfahani, Maqata al-Talibiyyin, p. 26. Ibn Abu al Hadid, Sharh Nahj al-Balagha, vol. 4, p. 15. Al-Majlisi, Bihar al-Anwar, vol. 10, pp. 101 and 115. Ibn Qutayba al-Dinawari, al-Imama wa al Siyasa, p. 200.
We have quoted each paragraph letter by letter from its source.
[11] Al-Tabari, Ta’rikh, vol. 6, p. 97. Ibn al-Aft, al-Kamil fi al-Ta’rikh, vol. 3, p. 166. Abu al-Faraj al-Isfahani, Maqatil al-Talibiyyin, p. 26. Ibn Abu al-Hadid, Sharh Nahj al-Balagha, vol. 4, p. 15. Al-Majlisi, Bihar alAnwir, vol. 10, p. 115. Muhammad b. ‘Ali b. Babawayh, ‘Ilal al-Sharaiya’, p. 81. Muhammad b. ‘Aqil, al-Nasa’ih al-Kafiya, p. 115.
[12] Al-Majlisi, Bihar al-Anwar, vol. 10, p. 115.
Muhammad b. `Aqil, al-Nasa’ih al-Kufiya, p. 156.
[13] Ibn Qutayba al-Dinawari, al-Imama wa al-Siyasa, p. 200.
[14] Al-Majlisi, Bihar al-Anwar, VOL 10, p. 115

Scroll naar boven