Miraaj, de hemelvaart van de Heilige Profeet (s), 27 Rajeb

Door: Ayatollah Ja’far Subhani

In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle

De duisternis van de nacht had zich over de horizon verspreid en stilte heerste over het uitzicht van de natuur. De tijd was gekomen dat de levende wezens rust namen en sliepen, zodat zij zich konden opladen voor hun activiteiten de volgende dag.

De profeet was geen uitzondering op deze natuurwet en hij wilde uitrusten nadat hij zijn gebeden verricht had. Plotseling hoorde hij echter een stem. Het was de stem van de aartsengel Gabriël, die tot hem zei: “Deze nacht moet je een heel unieke reis maken en ik ben bevolen om bij je te blijven. Je zult door verschillende delen van de wereld komen, zittend op een dier genaamd Buraq.”

De Profeet begon zijn grote reis vanuit het huis van Umme Hani (de zus van de Leider van de Gelovigen, Imam Ali (a)), en zittend op Buraq zette hij voort naar Baytul Maqdis, gelegen in Jeruzalem, ook wel Masjidul Aqsa genaamd. Na een korte tijd stapte hij af en bezocht hij verschillende delen van de moskee, alsook Bethlehem – de geboorteplaats van Jezus – en  zag hij verscheidene andere plaatsen die met verschillende profeten geassocieerd worden. Op sommige van deze plaatsen voerde hij een gebed van twee rakaats uit.

Daarna begon hij aan het tweede deel van zijn reis en hij ging vanaf die plek de hemelen in. Toen zag hij de sterren en het heelal en hij sprak met de zielen van de vorige profeten en met de engelen van de hemelen. Hij zag de plaatsen van zegening en van marteling – de hemel en de hel – en hij zag de bewoners van hemel en hel van nabij. Daarop werd hij zich volledig bewust van de geheimen van de Schepping, de omvang van het universum en de tekenen van de Almachtige God. Toen vervolgde hij zijn reis en hij bereikte Sidratul-Muntaha (zeer speciale boom in de hemel) en hij vond hem volledig bedekt met pracht en praal.

Op dat moment kwam zijn reis ten einde en hij ging terug op de manier waarop hij was gekomen. Tijdens zijn terugreis kwam hij ook eerst langs Baytul Maqdis waarop hij zijn weg vervolgde naar Mekka. Onderweg ontmoette hij een handelskaravaan van de Quraish (stamboom), die een kameel kwijt waren en haar zochten. Hij dronk wat water uit een vat van hen. Hij gooide de rest op de grond en volgens een andere overlevering plaatste hij er een deksel overheen. Voor het aanbreken van de dag stapte hij in het huis van Umme Hani af van het dier dat hem meegenomen had de hemelen in. Zij was de eerste persoon aan wie hij hierover vertelde en de volgende dag vertelde hij het ook tijdens de vergadering van de Quraish.

Het verhaal van zijn “hemelvaart” en de grote reis, dat door de Quraish als onmogelijk beschouwd werd, verspreidde zich overal van mond tot mond en deed de leiders van de Quraish des te meer versteld staan. Zoals altijd besloten de Quraish tegen hem in te gaan en ze zeiden: “Zelfs nu zijn er mensen in Mekka die de Baytul Maqdis hebben gezien. Als het waar is wat je zegt, geef dan een beschrijving van de structuur.” De profeet beschreef niet alleen de structuur van de Baytul Maqdis maar hij noemde ook de gebeurtenissen die hadden plaatsgevonden tussen Mekka en Baytul Maqdis en hij zei: “Onderweg ontmoette ik de karavaan van die en die stam die een kameel verloren had. Zij hadden een vat vol met water als onderdeel van hun uitrusting. Ik dronk er wat water uit en bedekte het toen. Op een andere plek ontmoette ik een groep mensen waarvan een kameel was weggerend en een poot gebroken had.” De Quraish zeiden: “Vertel ons over de karavaan van de Quraish.” De Profeet antwoordde: “Ik zag hen bij Tan’im (de plek vanwaar de ihram begint). Een bruine kameel ging voor hen uit en zij hadden er een draagstoel op gezet en zij komen nu Mekka binnen.” De Quraish werden erg opgewonden van dit zekere nieuws en zeiden: “We zullen nu te weten komen of je de waarheid of een leugen verteld.” Echter, het duurde niet lang voor Abu Sufyan, de leider van de karavaan, voor hen verscheen en de mensen hem in geuren en kleuren vertelden wat de Profeet hen had verteld.

Het bovenstaande verhaal is een samenvatting van wat er gezegd wordt in de boeken met overleveringen en interpretaties.

Heeft het verhaal van de miraaj zijn oorsprong in de Koran?

De gebeurtenis van de miraaj van de Profeet in de hemelen wordt duidelijk genoemd in twee hoofdstukken van de Koran en ook in andere hoofdstukken wordt er aan gerefereerd.
Hieronder volgen in het kort de verzen waarin de miraaj duidelijk vermeld wordt.

In hoofdstuk al-Isra’it wordt er gezegd “Glorie zij Hem die Zijn dienaar ’s nachts van de Masjidul Haram naar de Masjidul Aqsa liet gaan, waarvan We de omgeving hebben gezegend, zodat Wij hem enkele van onze tekenen mogen laten zien. Hij alleen hoort alles en ziet alles.”

Dit vers noemt de volgende punten:

Om ons te vertellen dat de Profeet binnen korte tijd door deze werelden reisde; niet met menselijke krachten maar op basis van Goddelijke kracht, begint de Almachtige Zijn verklaring met “Glorie zij aan Hem!”, wat erop duidt dat Allah vrij is van alle gebreken en behoeften. Daarnaast heeft Hij zichzelf aangeduid als de uitvoerder van de reis door te zeggen: “Asra”. Deze gunst werd hem gedaan opdat de mensen niet zouden denken dat de reis volgens de natuurwetten en met normale middelen was uitgevoerd en zij de mogelijkheid van de reis zouden ontkennen. Het is hier daarom duidelijk gemaakt dat de reis door de goddelijke Wil en de speciale gunsten van de Almachtige werd ondernomen.

De reis werd ’s nachts volbracht.

Ondanks het feit dat de reis begon vanuit het huis van Umma Hani, de dochter van Abu Talib, heeft de Almachtige de Masjidul Haram als beginpunt genoemd. Dit is wellicht omdat de Arabieren heel Mekka als het huis van God beschouwden en daarmee heel Mekka als Masjid en Haram werd beschouwd. Hiermee is de mededeling: “Wij lieten hem reizen van de Masjidul Haram” volledig in orde. Andere overleveringen zeggen echter dat de reis vanuit de Masjidul Haram zelf begon. Hoewel dit vers de Masjidul Haram als beginpunt noemt en de Masjidul Aqsa als eindpunt, is er niets in dit vers dat inconsistent is aan een eventuele andere reis van de Profeet de hemelen in, omdat dit vers één deel van de reis benoemt terwijl de verzen van surah al-Najm een ander deel van de reis behandelen.

De Profeet verrichtte de hemelvaart met zijn lichaam en ziel samen en niet alleen met zijn ziel. De woorden “aan Zijn dienaar” getuigen hiervan, omdat het woord “dienaar” van toepassing is op het lichaam met de ziel. Als de miraaj alleen in spiritueel opzicht zou zijn volbracht dan zouden de correcte woorden zijn geweest: “de ziel van Zijn dienaar.”

De bedoeling van de grote reis was de Profeet bekend te maken met de verschillende aspecten van het bestaan van het heelal.

De andere hoofdstuken die de gebeurtenis van de miraaj duidelijk noemt is hoofdstuk al-Najm. De verzen werden geopenbaard in de volgende context. Toen de Profeet de Quraish vertelde dat hij de aartsengel Gabriël in fysieke vorm had gezien toen hij de eerste openbaring bracht, gingen zij met hem in discussie. De Heilige Koran antwoordde als volgt op hun tegenwerpingen: “Waarom strijd je met de Profeet over het feit dat hij Gabriël gezien heeft? Hij zag hem nog eens bij Sidrarul Muntaha die in de nabijheid van het paradijs, de plaats voor de goeden, is. Het was toen Sidratul Muntaha was bedekt met pracht en praal. Zijn ogen dwaalden niet af, noch draaiden ze naar opzij, want hij zag enkele van God’s grootste tekenen.”

© Copyright Ahlalbait Jongeren

Verhalen over de miraaj

De Schriftgeleerden hebben veel gezegd over de miraaj en de dingen die de Profeet zag, maar niet alles daarvan is definitief en onbetwist. De grote geleerde Ullamah Tabrasi heeft deze vertellingen in vier groepen gecategoriseerd:

Één groep overleveringen is definitief en buiten discussie; bijvoorbeeld de gebeurtenis van de miraaj zelf en bepaalde details.

Verhalen die correct zijn overgeleverd maar die nog niet definitief kunnen worden geaccepteerd, ondanks dat ze voldoen aan de principes en het oordeel van wijsheid; bijvoorbeeld de beschrijving van hemel en hel, de hemelvaart en de gesprekken met de zielen van de profeten.

Verhalen die niet acceptabel lijken te zijn, maar die wel vatbaar zijn voor interpretatie; bijvoorbeeld het nachtelijke gesprek van de Profeet met de bewoners van hemel en hel, wat verklaard kan worden door te zeggen dat hij hun geesten, vormen en kwaliteiten zag.

Overdreven vertellingen die opgeworpen zijn door de leugenaars. Bijvoorbeeld, er wordt weleens gezegd dat de Profeet die nacht bij de Almachtige zat of dat hij het geluid van zijn pen kon horen.

Scroll naar boven