In de naam van Allah, de Barmhartige de Genadevolle
Allah’s hulp is het beste
Eén van de metgezellen van onze heilige Profeet (s) vond dat zijn financiële situatie slecht was en was aan het denken hoe hij dit kon verbeteren. Zijn vrouw stelde voor dat hij naar de heilige Profeet zou gaan om hulp te vragen. En hij besloot dat dit het beste was wat hij nu nog kon doen. Hij ging de volgende dag naar de moskee en wachtte op een kans om de Profeet (s) te kunnen spreken.
Terwijl hij al in zijn gedachte zat te oefenen voor wat hij zou vragen aan de Profeet (s), hoorde hij de Profeet (s) zeggen: “Ik zal iedereen zeker helpen die vraagt om mijn hulp, maar hij die weigert hulp te vragen aan iemand is eigenlijk onafhankelijk gemaakt door zijn Schepper.” Na dit gehoord te hebben vond de man dat hij geen hulpverzoek kon vragen en keerde terug naar huis hopend om een miraculeuze verandering van zijn situatie. De volgende dag verzamelde hij genoeg moed om het aan de Profeet (s) te vragen, maar hij was nog niet de moskee binnengetreden of hij hoorde de Profeet (s) herhalen wat hij de vorige dag ook al had gezegd. Gedemotiveerd keerde hij terug naar huis en vond de situatie erger dan te voren. Depressief besloot hij, wat er ook gebeuren zou, het de volgende dag toch te vragen aan de Profeet (s). Dit keer liep hij meteen naar een plekje dicht bij de Profeet (s) en nam daar plaats, waarna hij weer dezelfde woorden hoorde als de dag tevoren en de dag daarvoor. Hij dacht bij zichzelf: “dit kan geen toeval meer zijn, het moet waar zijn, het moet een boodschap zijn voor mij,” en meteen overkwam hem een raar gevoel van opluchting. Hij stond op en liep weg, vastbesloten om nooit meer een mens om financieel hulp te vragen.
Hij vroeg zich af hoe hij zijn mentale en fysieke vermogens, waarmee hij door zijn Schepper was voorzien het best kon gebruiken. Het makkelijkst was hout van bossen te hakken en het op de markt te verkopen. Hij ging naar zijn buurman en vroeg of hij zijn bijl mocht lenen. Met de bijl in de hand liep hij richting het bos waarna hij een groot voorraad aan hout hakte en het op de markt verkocht. Hij verkocht al het hout en had zo genoeg geld om zijn familie te onderhouden. In korte tijd werd hij onafhankelijk, kocht hij zijn eigen bijl en genoot van de welvaart dat uit zijn werk voortkwam. Spoedig werd hij een erg welvarende onderhandelaar met slaven die hem assisteerde. Ondanks dat gaf hij nooit op met het hakken van hout. Hij had geleerd wat de waarde van werk was.
Op een dag kwam de Heilige Profeet (s) naar hem toe met een glimlach, zeggend: “Heb ik je niet gezegd dat ik iedereen zal helpen die vraagt om mijn hulp, maar hij die weigert hulp te vragen aan iemand zal onafhankelijk gemaakt door zijn Schepper?’’
Herinner! Allah Voorziet.
De bedevaart (de hadj) seizoen
Imam Jaffar al-Sadiq (a) zat in een hoek met zijn hadj metgezellen van druiven te genieten, toen een arme man langsliep en om hulp vroeg. De Imam bood hem een handvol druiven aan maar de man weigerde deze aan te nemen en vroeg om geld. De imam (a) zei: “Ik heb geen geld om aan u te geven”. De arme man liep hierna teleurgesteld weg. Na weg te zijn gelopen besloot hij om terug te gaan en de druiven toch te accepteren. “Ok, Ik wil de druiven wel aannemen.” De Imam (a) zei dat deze die aan hem werden aangeboden er niet meer waren. Na enige tijd liep er een andere arme man langs die bedelde voor een aalmoes. De Imam (a) nam weer een handvol met druiven en bood deze aan. De arme man nam ze en zei: “Dank aan de Almachtige Allah die dit voor mij heeft voorzien. “Na dit gehoord te hebben stopte de Imam (a) de man en bood hem twee handen vol met druiven aan. De arme man nam ze blij aan en dankte de Almachtige hier weer voor. De Imam (a) stopte de man weer en vroeg een metgezel hoeveel geld hij op zich had. De metgezel had 20 Dirhams (oude munteenheid) op zich en de Imam vroeg hem dit aan de arme man te geven. Overweldigd nam de arme man dit ook aan en zei: “O mijn Heer, de Almachtige! Alle lof is alleen voor U, want U alleen schenkt ons zegens, en U heeft geen partner”. De Imam (a) trok onmiddellijk zijn mantel uit en handigde deze over aan de arme man. Dit keer begon de arme man de Imam te danken voor zijn gulheid. De Imam zei de man vaarwel en vroeg hem te vertrekken. De metgezellen vroegen zich af waarom hun Imam weigerde om de arme man verder iets te geven nadat hij stopte met het danken van Allah. Zij waren opeens herinnerd aan het vers: “Alleen U aanbidden wij en alleen aan U vragen wij hulp.”
De Gelijke
Hisham ibne Abdul Malik (politieke leider) ging naar Mekka om zijn bedevaart te verrichten. Hij was de leider van de Oemajaden in die tijd. Na zijn bedevaart verricht te hebben vroeg hij zijn agenten om alle metgezellen of de mensen die in de periode van de Profeet (s) hebben geleefd naar hem toe te brengen. Er werd hem verteld dat er geen persoon meer bestond die in de tijd van de profeet had geleefd. Hierna vroeg Hisham iemand te vinden die een metgezel van een metgezel van de profeet was. Deze noemden zij Tabe’een. Taoos e Yamani, een tabe’ee, werd gevraagd om te komen.
Taoos trad de kamer binnen waar de Kalifa (politieke leider) zat en groette hem met Asallamu Alaykom. Hij deed zijn schoenen uit en ging zitten. Alles wat hij had gedaan vanaf het moment dat hij binnen trad was tegen de cultuur van de Oemayyaden. Hij keek de Kalifa aan en zei: “Hisham, hoe gaat het?” Dat was de druppel voor Hisham. Hij viel tegen hem uit en zei: “weet jij dan niet hoe je jezelf moet gedragen in het bijzijn van een Kalifa?” “Wat bedoelt u?” vroeg Taoos. “Waarom deed jij je schoenen uit in mijn bijzijn, groette je mij zonder Amir al Momineen te hebben gezegd en ging je zitten en vroeg je om mijn gezondheid alsof je mijn gelijke bent?” Taoos antwoordde “elke dag doe ik mijn schoenen 5 keer per dag uit voor de Almachtige en Hij is nooit tegen me uitgevallen”. Ik heb je geen Amir Almomineen genoemd omdat er mensen zijn die het niet mee eens zijn met u, dus u bent niet de Amir van alle Momineen. Ik noemde u bij uw naam omdat de Almachtige wanneer Hij Zijn Profeten herinnerd in hun gebeurtenissen Hij ze bij hun namen noemt. Aldus Ya Daood, Ya Yahya, Ya Eesa. Integendeel noemt Hij Abu Lahab bij zijn titel in de Heilige Koran. Waarom ik ging zitten is omdat ik Imam Ali (a) heb horen zeggen: “Als u een inwoner van de Hel wilt zien, moet u kijken naar diegene die zit terwijl iedereen om hem heen staat. “Hisham was zichtbaar geraakt door Taoos’ antwoord. Hij drong hem aan om hem meer te adviseren. Amir Al Momineen, Imam Ali ibn e AbiTalib (a) heeft gezegd dat er monsterlijke slangen en schorpioenen in de hel zijn, wiens taak ervan is om de leiders die hun volk niet gelijk behandelen en oneerlijk zijn, te bijten en te steken.”
Na dit gezegd te hebben stond Taoos op, deed zijn schoenen weer aan en verliet de kamer. Hisham keek afwezig in de ruimte. Waarschijnlijk was zijn ziel geroerd, ook al was het tijdelijk.
In Allah’s Bescherming
Een groep van de moslims migreerde naar Abyssinia op advies van de Profeet (s) om niet vervolgd te worden door de polytheïstische Quraysh van die tijd. Ze hadden hun oren altijd open voor nieuws die het einde van de vervolging en polytheïsme in Mekka bevestigde, maar tevergeefs. Na een paar jaar was er een gerucht dat alle Quraysh van Mekka hun onwetende manier en geloof hadden opgegeven en de Islam hadden geaccepteerd.
De moslims probeerde dit gerucht te bevestigen maar konden dit niet. Des al niettemin, een paar moslims die heimwee hadden besloten om terug te keren naar huis en de waarheid te ontdekken. Onder hun was Usman ibne Maz’oon. Later werd hij een van de dichte metgezellen van de Profeet (s). Toen hij de grens van Mekka naderde, realiseerde hij dat wat ze hadden gehoord niet waar was. Indien hij Mekka zou binnen gaan werd hij waarschijnlijk vervolgd en de moslims leefden erg slecht.
Hij zat in een dilemma. Hij kon niet vluchten omdat het te ver was over zee; en hij kon Mekka ook niet binnentreden door angst voor verdere vervolging. Plotseling kwam hij op een idee. Als hij bescherming kon regelen van een goed en invloedrijk persoon, zou hij veilig zijn volgens de Arabische gewoontes.
Hij betrad Mekka in de duisternis van de nacht en ging direct naar het huis van zijn neef Walid ibne Mughayir Almakhzoomi, die 1 van de machtigste van de stam Quraysh was. Hij verzocht om zijn bescherming en die kreeg hij. De volgende dag nam Walid Usman mee naar het terrrein van de K’aba en kondigde aan dat Usman in zijn bescherming was vanaf dat moment. Degene die hem dwars zat, zat in feite dan ook Walid dwars. Usman vervolgde zijn leven in Mekka vredig. Hij ging naar verschillende bijeenkomsten die georganiseerd waren door de burgers van Mekka en werd met respect behandeld. Niettemin bleef zijn schuldgevoel aan hem knagen wanneer hij zijn medemoslims vernederd zag worden in het openbaar en privé terwijl hij heel gemakkelijk leefde omdat hij door een invloedrijke man werd beschermd. Hij kon het niet langer meer aan en ging naar Walid en zei hem dat hij heel erg dankbaar was voor alles wat hij voor hem had gedaan maar dat hij nu met zijn broeders wilde zijn en met hun, hun beproevingen wilde doorstaan. Hij wilde alleen in bescherming van Allah (swt) bekeren.
“Beste neef” zei Walid, “Waarschijnlijk had mijn bescherming niet aan jouw verwachtingen voldaan”. Usman antwoordde dat Walid erg vriendelijk was en dat hij zijn belofte had vervuld. De waarheid is dat ik alleen in de bescherming van Allah wil zijn.
“Als dat is wat je wilt, kom dan met me mee naar dezelfde plek om mijn bescherming van jou terug te nemen voor iedereen”. “Ok, dat is goed”, zei Usman. Beide gingen zij naar de buitenste randen van de K’aba en wachtten op de stamhoofden om daar bijeen te komen. Daarna zei Walid: “Usman is met mij hier vandaag zodat ik mijn bescherming van hem terugneem.”
Usman zei: “hij heeft gelijk. Ik moet toegeven dat hij zijn belofte waarlijk heeft vervuld en ik geen reden heb gehad om te klagen. Niettemin wil ik leven in de bescherming van Allah (swt) alleen. Dus, door Allah (swt) beschermd, begon hij weer aan zijn leven. Hij merkte dat niemand hem dwars ging zitten en dat het leven weer doorging als te voren. Hij woonde de bijeenkomsten van de Quraysh bij als van te voren.
In die dagen kwam de beroemde dichter, Lubaid ibne Rabee’a naar Mekka. Hij was uitgenodigd om zijn nieuwste gedicht voor te dragen in een van de Quraysh bijeenkomsten. Dit gedicht was extreem populair en werd gezien als een meesterwerk van Arabisch literatuur. Op een avond begon Lubaid met het voordragen van zijn gedicht aan een groot publiek. Het ging als volgt:
Alles, behalve de Schepper van het universum is vals, de enige waarheid is Één.
(De Heilige profeet (s) prees dit vers als het meest ware vers, geschreven door de Arabieren).
Voordat Lubaid zijn tweede zin kon zeggen applaudisseerde Usman, die middenin het publiek zat, luid en riep: “Brilliant! Waar! Alles behalve Allah (swt) is Vals!” Lubaid ging opgetogen verder met zijn gedicht en las zijn tweede zin voor: “Iedereen, alles is sterfelijk, alle zegeningen zijn bederfelijk.”
Usman riep nog een keer, luid en duidelijk,: “Vals! Deze verklaring is vals. De zegeningen in het hiernamaals zijn voor eeuwig!”
Het publiek was geïrriteerd door Usman’s onderbrekingen. Ze waren verbaasd hoe iemand die maar kort geleden in bescherming was van iemand, zo zijn geloof durfde te uiten door het tegenspreken van een beroemde dichter in het midden van zijn gedicht, in zo’n grote bijeenkomst. Bovendien hoorde je stil te zijn in het bijzijn van oudere. Niemand durfde te praten zonder toestemming. Ze vroegen zich de brutaalheid van Usman af, die hun gastspreker en beroemde dichter durfde te onderbreken terwijl Umsan nu tot de mindere behoorde. Ze keken hem allemaal boos aan. Daarna vroegen ze Lubaid om opnieuw te beginnen. Lubaid herhaalde de eerste zin waarna Usman riep: “Waar! Waar!” Lubaid herhaalde zijn tweede zin waarna Usman riep: “Vals! De zegeningen van het hiernamaals zijn voor eeuwig!”
Ditmaal was het Lubaid’s beurt om boos te worden. Hij sprak tot het publiek: “O leden van de Quraysh stam! Bij God, nooit eerder heeft er iemand jullie bijeenkomsten op zo’n brutale manier onderbroken! Wat is er veranderd? Waar komen deze mensen vandaan?!” Een boos lid van het publiek probeerde hem te kalmeren. Hij zei: “gaat u verder met uw gedicht en besteed geen aandacht aan hem. Hij is een stommeling, en jammer genoeg niet de enige in Mekka. Een paar andere stommelingen hebben zich ook onder ons gewagen vandaag en zij zijn broeders in geloof. Ze zijn uit ons geloof gezet en hebben een nieuw geloof gekozen.”
Usman liet dit niet toe. De man kon hem niet langer meer tolereren en gaf Usman een fikse klap op zijn gezicht die naluidde. Usman’s oog begon te bloedden. Een andere man in het publiek zei: “Usman, jij waardeerde de bescherming van een goede man niet, had je dat wel gedaan dan zou jouw oog vandaag niet bloeden. Usman zei: “de bescherming van Allah (swt) is de beste bescherming en het sterkst. Zijn bescherming gaat gepaard met tevreden- en waardigheid. Dit oog heeft een status opgedaan waar mijn andere oog naar verlangt.” Walid kwam toen naar voren en zei: “Usman, ik ben bereid om je mijn bescherming opnieuw te geven!”
“Ik heb besloten om mijzelf nooit meer in iemand anders’ bescherming te plaatsen dan die van Allah (swt).” Zei Usman.
Bron: http://www.imamreza.net/eng/imamreza.php?print=9146
© Copyright Ahlalbait Jongeren